Rembrandt van Rijn
Vastendoek uit de Kerk Villach-Heiligenkreuz.
Heb je wel eens naar een ezel geluisterd? Nee, vast niet. Daarom zal ik me eerst even voorstellen. Mijn naam is Balk. En het verhaal gaat over Bileam, de grote tovenaar, mijn meester. Hij is beroemd en gevreesd en heeft het altijd erg druk, want ze roepen hem overal bij. Daarom heb ik het ook druk, want ik draag hem overal heen. Iedereen in het gebied tussen de grote rivieren (de mensen zeggen Mesopotamië) kent dan ook de spreuken van mijn meester. Daar krijgt hij veel geld voor, want de spreuken van Bileam zijn heel krachtig en wat mijn meester `spreukt', gebeurt altijd. Bileam zorgt altijd goed voor mij en ik voor hem. Daarover gaat het in dit verhaal.
Deze keer was de reis wel heel erg lang! Helemaal naar een ver land dat Moab heet, duizend kilometer dwars door de woestijn. Onderweg riepen mijn vrije wilde neven me toe: "Zeg Balk, ben je nou helemaal betoverd!" Eén van hen, Bonk heette hij, daagde me zelfs uit: "Gooi je meester af en kom bij ons van het leven genieten!" Maar ik zei: "Zo heb ik mijn meester nooit behandeld en dat doe ik nu ook niet."
Eerlijk gezegd, was ik zelf ook wel benieuwd naar wat er zou gaan gebeuren. Mijn meester had me ervan verteld, vóórdat we de verre reis gingen maken. "Deze keer ga ik voor een koning werken, Balk. Hij heet bijna net als jij: koning Balak en hij regeert over Moab. Die koning heeft mij gevraagd om een heel volk te vervloeken. Zou ik dat wel kunnen, Balk? Het is een volk met een krachtige God, sterker dan alle goden van Egypte met hun priesters en tovenaars. Ik heb zijn kracht gevoeld in de nachten toen de gezanten uit Moab bij ons logeerden. Zou de draak die ik oproep wel tegen Hem op kunnen? Zou ik kunnen maken dat hun vrouwen nooit meer kinderen krijgen? Dan is er over veertig jaar niets meer van dit volk over. We gaan het proberen, Balk, want mijn loon zal groot zijn. Als het lukt zijn we allebei in één klap rijk." Ik zuchtte in stilte, een grote beloning weegt meestal zwaar. En dat duizend kilometer lang...
Nou, onderweg ging het al helemaal mis. Toen we naar die koning gingen, stond daar ineens een grote engel op de weg. Met zijn zwaard wilde hij ons allebei doodslaan. Ik zag hem best, maar mijn meester zag hem niet eens! Die zat zeker met zijn gedachten bij zijn spreukenloon.
Bileam begreep maar niet waarom ik niet doorliep, de dood tegemoet. In mijn angst wilde ik luid gaan balken, maar opeens begon ik te praten als de mensen! Gelukkig maar, want toen kon ik mijn meester wijzen op het gevaar.
Bileam gaf mij gewoon antwoord, hij was niet eens verbaasd, want zo'n tovenaar is wel wat gewend. De engel legde hem ook nog eens uit wat ik al had gezegd. Toen hij het van twee kanten hoorde, drong het eindelijk tot hem door. Veel mensen zijn nogal hardhorend en luisteren pas als ze het twee keer horen. Wij ezels noemen dat “zo koppig als een mens.”
Over een paar dagen gaan we weer naar huis. Mijn meester zit stil en zwijgzaam op mijn rug. Hij is mager geworden en grijzer, de laatste weken. Ik heb altijd gedacht dat mijn meester een hele baas was in zijn vak. Maar je hebt altijd weer `baas boven baas'. Hoe het met mij gaat? O, best. Geen zware vracht op mijn rug, want al dat goud en zilver is bij Balak achtergebleven. Weet je dat ik 's nachts wel eens naar de hemel kijk, dan denk ik aan die Ster van Jakob die zal komen. Zouden er nog ezels zijn als die Ster verschijnt?