HET IS EEN schitterend spookverhaal. De dominee die 's nachts uit z'n bed wordt gehaald door een onbekende, met het verzoek een stervende bij te staan in diens laatste uren, en slechts gewapend met een stormlantaarn een barre, maar vergeefse tocht onderneemt. Want eenmaal aangekomen bij het huis van de patiënt, blijkt deze springlevend en zelf net zo verbaasd als de zielenherder. Onverrichterzake keert de predikant huiswaarts en vergeet het voorval. Tot hij enkele jaren later andermaal wordt gewekt met eenzelfde verzoek.
Dit keer is het menens. De in doodsnood verkerende man, geen schaap overigens uit dominees eigen kudde, vertelt de predikant dat hij het was die dominee ooit wekte met zijn vals alarm. Met wat kornuiten had hij het plan beraamd de predikant onderweg op te wachten en hem te vermoorden. Zij zagen echter van hun voornemen af toen de man Gods vergezeld bleek van witte gedaanten in wie zij engelen meenden te herkennen.
Dominee kan zich van zo'n hemels escorte niets herinneren. Maar vergevingsgezind, zoals het een dienstknecht van de Allerhoogste betaamt, bidt hij om vergiffenis met de man, die enkele ogenblikken later wenend maar verlost van zijn wroeging ontslaapt.
De predikant aan wie deze wonderbaarlijke overlevering is opgehangen, is de in extreem orthodox-gereformeerde kring nog immer vereerde Bernardus Smytegelt. Hij stond van 1695 tot 1735 in Middelburg, waar de gebeurtenis zich ook zou hebben afgespeeld. Smytegelt werd aanbeden door de rechtzinnige gelovigen, maar gehaat door vrijzinniger geesten in de stad. Met name de regenten konden zijn bloed wel drinken, omdat de pastor grote invloed had op het gelovig deel der bevolking en in zijn zondagse donderpreken de vroede vaderen niet spaarde.
Dit verhaal van de engelenwacht van dominee Smytegelt heeft, naar het schijnt, eeuwenlang de ronde gedaan in Zeeland. Mondeling doorgegeven van generatie op generatie zijn er variaties ontstaan, bijvoorbeeld in de hoeveelheid engelen die dominee vergezelden en de vlammende zwaarden die zij al dan niet bij zich droegen. Maar de kern blijkt ijzersterk en slijtvast. Zozeer zelfs dat het verhaal steeds weer opduikt in de talloze bundels en blaadjes uit de ultrarechtse, zogeheten bevindelijk gereformeerde hoek.
Het levend houden van de legende heeft voor deze tamelijk geïsoleerde, zich in de moderne, goddeloze cultuur verdrukt voelende groepering een duidelijke functie. Het biedt een zekere garantie dat men het, met het in ere houden van de aloude geloofstraditie van Smytegelt en andere 'oude schrijvers', bij het rechte eind heeft. God zou immers Zijn hemelse afgezanten niet naar de aarde hebben gezonden om een dwaalleraar tegen een aanslag op diens leven te beschermen!
De jonge historicus Fred van Lieburg, die meer aanstekelijke publicaties over de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme op zijn naam heeft, is sinds zijn jeugd gefascineerd geweest door dit verhaal. In De engelenwacht - Geschiedenis van een wonderverhaal doet hij verslag van het onderzoek dat hij verrichtte naar de oorsprong ervan. Daarbij stuitte hij op twee opmerkelijke ontdekkingen.
Al snel blijkt hem dat het verhaal vele gedaanten kent en in Nederland, maar ook daarbuiten, als mondelinge overlevering wijd verbreid is. Smytegelt blijkt niet de enige die, dankzij de hem omringende engelen, aan een wisse dood ontsnapte. Ook aan andere predikanten, die zonder uitzondering ooit een leidende positie binnen de orthodoxie innamen, worden engelenwachten toegeschreven. Zoals aan Hendrik de Cock, de man van de Afscheiding van 1834, maar ook aan Pieter Zandt, predikant aan het begin van de vorige eeuw en tot 1961 lid van de Tweede Kamer voor de SGP. Het lijken welbewuste pogingen van de orthodoxie om hun aanbeden voormannen achteraf tot hoger heerlijkheid te bevorderen.
Van Lieburgs tweede conclusie sluit daar nauw op aan. Nergens in zijn naspeuringen heeft hij ook maar enige historische bron kunnen vinden die dateert van voor 1900 en de authenticiteit van dergelijke wonderverhalen zou kunnen bevestigen. Zwart op wit verschijnen ze pas voor het eerst als de twintigste eeuw al een eind op weg is. Dat is dus ruim tweehonderd jaar na Smytegelts vermeende nachtelijk avontuur.
De slotsom kan geen andere zijn, dan dat we hier te maken hebben met een Broodje Aap dat aan het eind van de negentiende eeuw, toen de orthodoxie maatschappelijk danig in de verdrukking zat, ontstond en al snel zo populair werd dat het een geheel eigen leven ging leiden. 'De wind waait waarheen hij wil', concludeert Van Lieburg ironisch, 'en de waarheid staat een goed verhaal nooit in de weg.'
In het recenter verschenen Merkwaardige voorzieningen - Wonderverhalen in de geschiedenis van het protestantisme, zet deze zelfde historicus de engelenwacht en andere sterke staaltjes uit de reformatorische vertelcultuur in een breder wetenschappelijk perspectief.
Hij doorbreekt daarmee nogal rigoureus, maar goed beargumenteerd en met aansprekende voorbeelden onderbouwd, de doorgaans klakkeloos aanvaarde gedachte dat onverklaarbare verschijnselen als reddende engelen, wonderbaarlijke genezingen, onverwachte uittredingen en profetische openbaringen in het protestantisme niet zouden voorkomen.
Waar de katholiek van jongs af aan opgroeide met het geruststellende idee van een persoonlijke engelbewaarder die dag en nacht een oogje in het zeil hield, leken de kinderen van Calvijn weinig van die hocus-pocus, behorend tot de met wierook bezwangerde paapse santenkraam, te moeten hebben. Dat beeld verdient na lezing van Van Lieburgs beide boekjes grondige correctie.
Cruciaal argument in zijn betoog is het feit dat in 1693 de Amsterdamse predikant Balthasar Bekker uit zijn ambt werd ontzet omdat hij op wetenschappelijke gronden het geloof in bovennatuurlijke wezens en verschijnselen als bijgeloof had aangemerkt. Na publicatie van De Betoverde Weereld kreeg Bekker de hele gereformeerde goegemeente over zich heen.
Het reformatorische geloof kent vele variaties. En de bevindelijk gereformeerde, vooral gevoelsmatig ingestelde stromingen staan van oudsher meer open voor 'merkwaardige voorzienigheden' dan bijvoorbeeld de met een tamelijk rationele geloofsinstelling behepte volgelingen van Abraham Kuyper. Dat is een in dit verband niet onbelangrijke relativering die Van Lieburg in beide boeken onvermeld laat.
Toch tast deze kanttekening de essentie van zijn stelling niet aan. Ook het protestantisme kent en koestert zijn sagen en legenden, inclusief de heiligenverhalen (al mogen die in de gereformeerde traditie nooit zo heten), bijvoorbeeld over een dominee als Smytegelt, van wie gezegd werd dat hij tijdens zijn preken omgeven leek door 'een godlijke glans'.
De geest mag in de reformatorische geloofstraditie nog zo gewillig zijn en de ratio nog zo sterk, uiteindelijk blijkt het tot fabuleren neigende vlees er net zo zwak als elders.