Bestuderen van middeleeuwse filosofie geeft reliëf aan het denken
Middeleeuwse filosofen hebben de reputatie elkaar onledig te houden met even abstracte als nutteloze haarkloverijen. Bekend is bijvoorbeeld de vraag: ‘Hoeveel engelen kunnen er dansen op de punt van een naald?’ Die vraag werd overigens pas in 1661 door een Engelse predikant gesteld om er het middeleeuwse denken belachelijk mee te maken. Dat is hem behoorlijk gelukt, want wat is voor ons nog ‘typischer middeleeuws’ dan technische discussies over engelen?
Dirk-Jan Dekker
Het mag anders lijken, maar feit is dat middeleeuwse filosofen doorgaans hoogst ernstig waren en dat zij geen woord verspilden aan zinloze debatten. Nog afgezien van andere redenen lag daar alleen al een economische oorzaak aan ten grondslag. Het overschrijven van vuistdikke filosofische commentaren kostte veel perkament of papier, en dat was destijds kostbaar. Overbodige discussies kostten de middeleeuwse filosofen dus niet alleen tijd, maar ook veel geld.
Waarin zit toch de zin van die ‘zinloze’ debatten uit de Middeleeuwen? Met name hierin dat die theorieën, bijvoorbeeld over engelen, ons iets duidelijk kunnen maken over ons eigen filosoferen, en daarmee over onszelf. De gedachten van de middeleeuwse filosofen plaatsen ons denken in reliëf, bevragen het kritisch, vullen het misschien aan of inspireren ons. Per slot van rekening waren de Middeleeuwers net als wij mensen die voortdurend op zoek waren naar zin en betekenis. Het heeft dus zin hun gedachten serieus te nemen.
Om de geschiedenis van de filosofie vruchtbaar te maken voor onszelf, moeten we weten dat ieder filosofisch probleem en iedere filosofische vraag geformuleerd wordt in een talige en een niet-talige context. De talige context biedt woorden om het probleem of de vraag te stellen; onder de niet-talige context verstaan we het wereldbeeld en de morele waarden van waaruit het probleem wordt geformuleerd.
De beide contexten verschillen per plaats en veranderen bovendien in de loop van de tijd. Een voorbeeld uit de talige context is het woord ‘gemeen’, dat vroeger ‘gewoon’ betekende, maar tegenwoordig een moreel oordeel inhoudt. Bij de niet-talige context gaat het bijvoorbeeld om de opvatting over de plaats van de aarde. Voor middeleeuwers was het vanzelfsprekend dat de aarde - die zij trouwens niet als plat beschouwden! - in het middelpunt van het heelal stond. Daar waren talloze filosofische argumenten voor te geven, en bovendien stond het zo in de Bijbel.
Om de middeleeuwse filosofie te begrijpen, moeten wij dus zowel de talige als de niet-talige context naar het heden vertalen. We kunnen het belang van de dubbele vertaalslag laten zien met behulp van de middeleeuwse leer van de engelen. Deze zogeheten ‘angelologie’ kan gezien worden als een vehikel waarmee de middeleeuwers fundamentele vragen uit metafysica en natuurfilosofie aan de orde wilden stellen. Die fundamentele vragen zijn sindsdien nauwelijks veranderd - het vehikel des te meer.
Waar het Thomas veel meer om te doen is, is het verkennen van de grenzen van bepaalde filosofische begrippen, zoals ‘materie’, ‘kwantiteit’, ‘plaats’ en ‘tijd’. Die begrippen heeft hij al ergens gedefinieerd, of hij heeft de definitie ervan opgezocht bij Aristoteles. De engelen, wezens tussen mens en God, tussen hemel en aarde in, zijn een uitstekende test case om de geldigheid van de definities te onderzoeken, om te zien of deze tezamen een voldoende krachtig verklaringsmodel van al het zijnde bieden - een verklaringsmodel dat ook overeind blijft wanneer bovenwereldse realiteiten in beschouwing worden genomen.
Zo vraagt Thomas of de engelen materie hebben, dat wil zeggen: of ze stoffelijk zijn. Hij concludeert uiteindelijk van niet. Omdat God, die volgens Thomas een goed wezen met een volmaakte rede en wil is, de engelen heeft geschapen, zijn de engelen ook rationele wezens. Maar intellect is onstoffelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zintuigen. Daarom zijn engelen onstoffelijk.
Om die reden kunnen ze ook geen afmetingen hebben. Maar als iets dat, zoals het in jargon heet, ‘geen kwantiteit heeft’, hoe kun je dan zeggen dat het zich op een plaats bevindt? En als iets zich niet op een plaats bevindt, bestaat het dan eigenlijk wel? En als ze zulke volmaakte schepselen zijn, zijn ze dan aan de tijd (en dus aan verandering) onderworpen? Bij elk van deze vragen blijkt Thomas in staat de engelen in zijn filosofisch systeem te passen binnen de in die tijd geldende definities van kwantiteit, plaats, tijd enzovoorts. Over het takenpakket van engelen bijvoorbeeld zegt Thomas dat dat niet alleen bestaat uit het helpen van mensen, maar ook uit het voortbewegen van de hemellichamen. Niets beweegt immers vanzelf, dus ook de planeten niet. Dat principe geldt ook vandaag de dag nog - de theorie van de oerknal is erop gebaseerd.
Voor Thomas was er uiteraard geen oerknal, maar zijn systeem gaf aanleiding om de engelen, als bovenmaanse substanties, in te schakelen als bewegers van de (eveneens bovenmaanse) planeten.
Filosofische thema’s kunnen door de eeuwen heen dus gelijk blijven, maar de woorden en beelden waarmee ze geformuleerd en opgelost worden, veranderen met de tijd. Materie, tijd en ruimte, goed en kwaad: het zijn begrippen waarover telkens in een andere taal en in een andere context wordt nagedacht. De werken van Thomas van Aquino zijn inmiddels zo’n zevenhonderd jaar oud. Ze zijn geschreven in dertiende-eeuws jargon, en passen in de wereld van toen waar de aarde in het middelpunt van het heelal stond en onstoffelijke engelen op hun eigen ‘plaats’ hun taken volbrachten. Voor hedendaagse filosofen is dat soms lachwekkend, maar over nog eens zevenhonderd jaar zullen de filosofen van die tijd wellicht lachen om ons geworstel met ‘tijdruimte’, de zoektocht naar mysterieuze subatomaire deeltjes, en de raadselachtige processen die zich afspelen in ons brein.
Juist dankzij de verschillen in de talige en de niet-talige context verlenen de oudere filosofische systemen reliëf, betekenis en misschien zelfs inspiratie aan de jongere. Dat maakt middeleeuwse filosofie relevant en boeiend voor wie door de verpakking van taal en wereldbeeld heen wil kijken naar de fundamentele filosofische vragen die zich in de geschiedenis van het denken hebben aangediend.
Dr D.J. Dekker doceert filosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Dit is een bewerking van een lezing die hij onlangs hield.