Theologie en kerken zwijgen over hemelse boodschappers
RUDOLF BOON
Engelen zijn verdwenen uit kerk en theologie, schreef de hervormde predikant L.F. de Graaff kort geleden in zijn proefschrift. Blijkbaar is er op beide terreinen amper iets veranderd sinds ik in mijn boek Over de goede engelen (1983) constateerde, dat (toen) in geen theologische discussie van enig gewicht, in Rome of Reformatie, de engelen ook maar één ogenblik om de hoek kwamen kijken.
Mijn bronnenstudie was ik begonnen uit verbazing. Hoe kon worden verklaard dat engelen, die op cruciale momenten in de bijbelse heilsgeschiedenis verschijnen en eeuwenlang in jodendom en christendom als een ontzagwekkende werkelijkheid werden ervaren, in de moderne geloofsbezinning ontbreken?
Het onderzoek werd voor mij de ontdekking van een grote geestelijke schatkamer. De bijbelse gegevens over Gods hemelse dienaren bleken in de rabbijnse literatuur door prachtige, soms humoristische, verhalen te zijn geïllustreerd. Cherubs en serafs beduidden met hun hemelse liturgie Gods majesteitelijke verhevenheid.
Engelen als schutspatronen en pleitbezorgers bekrachtigden het vertrouwen op de belofte, dat de Hoge en Verhevene verkeren wil bij zijn schepselen der aarde. De machtige gestalten van Gabriël, Michaël, Rafaël en Uriël uit de joodse midrasjim ontmoette ik ontelbare malen opnieuw in de christelijke beeldende kunst, weerspiegeling van wat kerkvaders en mystieken over de hemelse hiërarchie hadden geleerd.
Verering
Wat heeft nu ertoe geleid, dat de engelen gaandeweg verdwenen zijn achter de horizon van geloofsbezinning en geloofsbeleving? Terecht wilde de hervorming de engelen weghalen uit het dwaalspoor van verering en bijgeloof waarin zij in de late Middeleeuwen waren verzeild geraakt, en hen terugbrengen waar zij behoren te functioneren: in het bijbelse kader van Gods heilsbedeling.
Helaas heeft dit reformatorische streven tot gevolg gehad, dat de engelen in de eredienst van de gemeente amper ruimte werd gegund en zij daardoor in de geloofsbeleving op de achtergrond terechtkwamen.
Van de weeromstuit stelde de contrareformatorische barok de engelen zo nadrukkelijk op in het kerkinterieur, dat hun massieflichamelijke voorkomen twijfel wekte aan hun bovenaardse wezen.
Overigens was deze twijfel al opgeroepen door de gedaanteverandering die de engelen in de kunst van de late Renaissance hadden ondergaan. Daarin had het hemelse karakter van hun verschijning plaats gemaakt voor de schoonheid van een nobele menselijke gestalte. In diezelfde periode gingen stemmen op onder de filosofen (bijvoorbeeld Pomponazzi), die de mening volgens welke het onverklaarbare en wonderbaarlijke op aarde moest worden toegeschreven aan bemiddelend optreden van engelen, als een vorm van bijgeloof brandmerkten. Zo werd bij wijze van spreken aan de engelen de toegang tot de aarde als hun werkterrein ontzegd.
Hemelsferen
In het aristotelische wereldstelsel gelden de engelen als bewegers van hemelsferen. Naarmate dit stelsel steeds meer aan geloofwaardigheid inboette, moest de wijsgerige speculatie steeds verder het veld ruimen voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Toen voor het eerst de telescoop gericht werd op het firmament, waren de engelen als sferen bewegende intelligenties al uit de astronomie verdwenen.
Voornamelijk gedurende de laatste twee eeuwen heeft in de westerse wereld de cultuur van de zogeheten moderniteit zich kunnen ontplooien, een cultuur gekenmerkt door een klimaat en een mentaliteit zonder enige ontvankelijkheid voor ‘de dingen, die boven zijn’ (Kolossenzen 3:1,2).
Met de term ‘moderniteit’ wordt een secularistisch-materialistische levens- en wereldbeschouwing van de autonome mens aangeduid. Die beschouwing wordt in het bijzonder gekarakteriseerd door een optimisme waarvan een ongeschokt geloof getuigt in de vooruitgang van onze door economie, wetenschap en technologie maakbaar en beheersbaar geachte leefwereld. In de cultuur van de moderniteit geldt de geloofswereld van jodendom en christendom als een reliek uit vóórwetenschappelijke tijden, volstrekt achterhaald door de resultaten van de moderne wetenschap.
Sedert Laplace weten wij dat in het wetenschappelijke wereldbeeld geen plaats meer is ingeruimd voor de Here God, laat staan voor zijn hemelse dienaren. Tegenover Napoleon verklaarde Laplace God niet meer nodig te hebben als hypothese voor zijn wereldstelsel.
Op de moderniteit is ten volle de volgende regel van toepassing: Wat je niet wilt weten, daar zul je niet om vragen. En wat je niet vraagt, zul je niet te weten komen. In de wereld van de moderniteit mogen ‘de dingen, die boven zijn’, gewoonweg geen werkelijkheid zijn. Ernaar vragen wordt afgedaan als absurd. Van de moderniteit uit zal men dan ook nooit iets van die werkelijkheid te weten komen.
Triomfantelijk steekt het vooruitgangsgeloof van de moderniteit de loftrompet over de buitenaardse exploraties en brengt een ode aan de autonome mens, de homo technicus met zijn verbluffende wetenschappelijke prestaties. Op weg naar Mars zullen wetenschappers en technologen stellig geen engelen tegenkomen.
Fanfares
De geniale wetenschapper, die Pascal was, heeft voorvoeld dat die triomfantelijke fanfares plotseling kunnen omslaan in een angstschreeuw van verbijstering en ontreddering. De wetenschapper is dan tot de onthutsende ontdekking gekomen, dat hij met zijn positivistisch-materialistische optiek zich verloren weet in onmetelijke ruimten van een zwijgend heelal ( Pensées , ed. Brunschvieq 205, 206, 693).
Overigens zijn de ware grootmeesters in de wereld van wetenschap en kunst diep doordrongen geweest van de beperkingen, die aan de menselijke vermogens gesteld zijn. Hiervan waren zij zich eens te meer bewust wanneer zij vol bewondering en verwondering de geheimenissen gadesloegen, die zij ontdekten in hun natuuronderzoek. Zij beschikten over een zintuig waardoor zij bij hun bevraging van de natuur in staat waren haar signalen op te vangen waarmee zij boven zichzelf uitwijst.
Gesloten boek
In de lentetijd van de moderne natuurwetenschap en filosofen als de ‘Cambridge Platonists’ (bij wie Locke en Newton in de leer waren geweest) begrepen nog, dat het boek van de natuur zonder samenhang met het boek van Gods Woord naar zijn ware aard een gesloten boek blijft.
In zijn History of England (VIII, 322, 323) noteert Hume: ‘Terwijl Newton sommige geheimenissen van de natuur scheen te ontsluieren, toonde hij tegelijkertijd de onvolkomenheden van de mechanische wijsbegeerte. Zo herstelde hij de verborgenheid waarin de laatste geheimenissen van de natuur zich altijd hebben bevonden, en waarin zij altijd zullen blijven.’
In zijn onderzoek ervoer Robert Boyle de natuur als een transcendente werkelijkheid. Zij wijst boven zichzelf uit naar een andere onzichtbare werkelijkheid. Boyle was in staat om de experimentele natuurwetenschap te beleven als een ladder tot Gods troon, een first act of religion , een philosophical worship . Het tijdperk van de Verlichting is dan aangebroken, de ‘Age of Reason’, de ‘Siècle des Lumières’, de ‘Aufklärung’. Opmaat tot de cultuur van de moderniteit? Eén van de markantste aspecten van de Verlichting is het intense samenspel geweest tussen geloof en wetenschap!
Comeback
Beleven de engelen sinds kort soms een comeback , dwars door de secularistische vooroordelen van de moderniteit heen? Eén zwaluw maakt nog geen zomer. Dit gezegde gold stellig mijn engelenboek in 1983. Inmiddels is er een ruim assortiment van boeken over engelen voorhanden. Uitgevers zullen zeker niet beginnen aan talrijke publicaties over eenzelfde onderwerp, als zij niet een sterk vermoeden hebben, dat voor hun producten een gat in de markt bestaat. In nogal wat engelenliteratuur blijven de hemelse boodschappers bij hun verschijning en werking in het leven van mensen zweven in een esoterische waas. Laat nu eens de theologie de moed hebben om in deze zin postmodern te zijn, dat zij tegen de secularistische cultuur van de moderniteit in de engelen in de bijbelse verhalen serieus neemt, hen weghaalt uit de sfeer van esoterie en hen teruggeeft aan hun oorspronkelijke opdracht in Gods heilsbedeling.
Prof. dr R. Boon is emeritus hervormd predikant en emeritus hoogleraar Liturgie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit is het eerste deel in een serie over engelen.