-> Woord -> Mijn verhaal -> IX. Hoor de Engelen zingen niet.
Ik draai mij om, weg van het raam.
De wind fluit en blaast, zucht en steunt
- onder de kier van het raam door, om mij heen, voor mij uit,
rond Hansje, en verder.
Zijn haren krullen om zijn hoofd en bewegen zacht.
Hij heeft een blauwe spijkerbroek aan, twee nikes om zijn voeten
en een T-shirt met blauwgroene vlekken gestipt.
Hansje lacht om mijn verbazing en ik,
ik voel een enorme warmte door mij heen stromen.
Intens blij en toch met de tranen in mijn ogen.
"Kom er maar bij zitten. Ik overval je, geloof ik"
Hansje glimlacht.
Ik ga op het bed zitten dat recht tegenover het bankje staat,
waar Hansje op zit.
Ik probeer mijn gedachten te ordenen.
"Jij zei iets over met elkaars ogen kijken.
Hoe kan ik met jouw ogen kijken?"
En terwijl ik de vraag stel, besef ik hoe dom zo'n vraag eigenlijk is.
Ik weet niets van engelen af.
En zelfs dat wat ik dacht te weten, dat engelen altijd vleugels hebben,
klopt niet.
Hansje heeft geen vleugels en ziet er uit als een gewone jonge man,
als een gewoon mens.
"Ik zal het je laten zien. Het is bijna Kerst, is het niet?"
Vragend kijkt Hansje mij aan.
Ik knik bevestigend.
"Dan zingen jullie altijd over engelen in koor;
Kerstmis is juist de tijd van engelen.
Het is echt de goede tijd ervoor..."
Ik moet lachen om Hansje's enthousiasme.
"Ja, Kerst en engelen hebben wel iets.
Hier, ik heb zelfs een verzamelaar: 'Angels for Christmas'."
Nu kijkt Hansje verbaasd.
"Wat is een verzamelaar?"
"Hier, kijk maar", en ik laat Hansje de CD zien met een afbeelding
van een hele jonge engel - met vleugeltjes.
"Oh, wat leuk, zeg, muziek over engelen. Dat bedoel ik nu ook, maar
dan net anders. Engelen houden van muziek. Van zingen.
En jij gaat toch vanavond naar de Kerstuitvoering van het kinderkoor,
waar je dochter op zit?"
Ik blijf stil en adem niet. Hoe weet Hansje dit?
"Al die kinderen, dat wil ik nu eens zien", vervolgt Hansje
zonder iets van mijn onrust in de gaten te hebben.
Zacht laat ik de lucht uit mijn longen ontsnappen.
"Maar, dan ziet iedereen je", stamel ik voorzichtig.
"Nou, dat bedoel ik: dat zullen wij nog wel eens zien!"
En voor mijn ogen wordt Hansje doorzichtig,
tot hij opgelost is in de leegte van mijn zolderkamer.
Plotseling hoot ik zijn stem.
"Hoor je dit, en zie je dat ik gelijk heb?"
Hansje lacht, en wat onwennig lach ik met hem mee.
"Komt allen tezamen,
jubelend van vreugde..."
De tekst vervaagt in mijn hoofd.
Voor op het podium zijn alle kinderen enthousiast aan het zingen.
Ik kijk om mij heen.
Tot halverwege de grote ruimte van de kerk zitten
de vaders en moeders, broeders en zusters en opa's en oma's.
Wij zingen samen, maar ik weet amper meer wat ik zing.
Als de laatste klanken van het lied uitdoven,
zwaai ik even naar mijn dochter.
Het mocht wel niet, dat zwaaien,
want als iedereen gaat zwaaien,
zouden wij met zijn allen het Kerstgevoel wegwuiven,
geloof ik.
Zij zwaait terug.
Ik voel een hand op mijn schouder.
"Hallo."
Ik kijk om.
En zie niemand.
Ik kijk rond.
Heeft niemand dit gehoord?
Heeft niemand dit gezegd, misschien?
Maar iedereen luistert naar de kinderen,
die nu het lied 'Schrik niet' zingen.
Ik kijk nog een keer achter mij.
En zie Hansje zitten. Met naast hem een oudere vrouw, een oma zo te zien.
Daarnaast een klein meisje, net zo oud ongeveer als mijn dochter.
En verder naar achter nog veel meer mensen. Die er eerst niet gezeten hebben,
dat weet ik zeker.
"Zie je nu wat ik bedoel?" vraagt Hansje. "Als jij met mijn ogen kijkt,
zie je engelen overal om je heen."
De oudere vrouw naast Hansje glimlacht naar mij.
Ergens heb ik het gevoel dat ik haar ken,
al is het maar van een foto die ik ergens gezien heb.
En dan realiseer ik mij opeens dat het mijn schoonmoeder is,
en ik voel weer de leegte, omdat ik haar nooit heb gekend,
en in mijn enthousiasme wil ik mijn vrouw aanstoten, zodat zij
ook omkijkt en ziet wat ik zie, maar ik krijg zelf een por in mijn zij,
van mijn vrouw.
"Weet je," zegt ze, "Als mijn moeder nog zou leven,
zou ze hier ook zitten, en zou ze dit machtig mooi vinden,
om zo naar haar kleinkind te kijken.
Ze hield wel van zingen,
weet ik nog"
Ik kijk verdwaasd naar rechts, maar zie al vanuit mijn ooghoek
dat het achter mij stil is; daar zit niemand.
Ik knik.
"Ja, dat geloof ik ook."
Hoofdstuk 9, januari 2000.