-> Woord -> Mijn verhaal -> VII. Een Sprookje.
"Jij hebt de Christus gezien!"", roept Jan-Frank enthousiast. "Tjoh..."
"Ach, je mocht zeker niet verder naar binnen komen". Hansje pakt een paar
rode Malmsey-druiven. "Maar toch, een nieuwkomer is niet niks". Hij trekt
met zijn tanden een druif los en laat de wat geroosterde smaak van het
vruchtvlees op zich inwerken.
Tonny draait zich op zijn rechterzij. Zijn linkerarm begint vanuit de
elleboog langzaam te tintelen, tot in zijn vingertoppen.
Martin en Cé zijn stil.
"Hoe kan ik dit nou goed vertellen?" Tonny kijkt gedraaid over zijn
linkerschouder naar Hansje. "Ik weet dat jij het mag doorvertellen,
dus het is alsof er mensen over mijn schouder mee kijken".
Het blijft even stil, op de tong van Hansje na, die tegen zijn gehemelte
aan drukt.
"Dat is het, jongen", zegt Martin.
"Je zegt het zelf al. In beelden.
Spreekt Jezus zelf niet in gelijkenissen? Hoe kan een mens anders de
hemel en alles wat daarin gebeurt bevatten?"
"Oké", zegt Tonny aarzelend. "Ik moet denken aan wat Daniël gezien heeft.
Jezus zijn kleren zijn wit als sneeuw en zijn haar is als zuivere wol.
Zijn gezicht is zo stralend als de vlammen die aan de rand van de zon
tevoorschijn komen.
En zijn ogen zijn vriendelijk, zacht en lachend
blauw als van een saffier. En hij is... En ik voel mij heerlijk,
alsof Jezus mij al jaren kent als een goede vriend."
Tonny stopt.
De stilte bereikt nu ook Hansje. Zijn handen spelen nog wat met de steeltjes,
waar de zachte druiven aangezeten hebben, maar het kauwen is afgelopen.
Zacht praat Hansje voor zich uit:
"En het is alsof Jezus gekleed is in een wolk, en zijn voeten zijn als
zuilen van vuur".
"Je hebt hem ook gezien!"" Tonny draait zich op zijn rug en kijkt Hansje
lachend aan.
Hansje kijkt op. "Nee, joh, echt niet. Nog niet." Hij lacht een beetje terug.
"Dat is wat Johannes vertelt over een andere, sterke engel uit de hemel
die hij ziet in een visioen. En daar moest ik aan denken bij jouw beschrijving
van Jezus. Maar vertel verder, misschien kan ik er nog meer van leren".
"Voel jij ook een enorme warmte door je heen stromen?" Jetty lacht naar Tonny.
Achter hen zijn de wolken helder en de lucht is licht en eindeloos.
"Nou, ik vind dit allemaal heel verwarrend; onaantastbaar en toch zo dichtbij",
zegt Tonny bedachtzaam.
Jetty haalt haar hand door Tonny's haar. "Het lijkt alsof het je allemaal
gebeurt, je bent een buitenstaander, zelfs in je eigen leven." Jetty haalt
diep adem. "En toch..."
Tonny staat plotseling stil. Jetty loopt nog twee passen en draait zich dan
om. Ze staan tegenover elkaar.
"Ach mamsie, hou er maar over op. Het past niet
bij elkaar wat ik allemaal voel en denk. Elk woord is er een teveel."
Jetty doet een stap naar voren en pakt Tonny bij de arm.
Ze doen twee stappen
van het pad af, en kijken naar de boom die voor hen staat. Vol met bladeren,
in een bonte kleurschakering van rood, oranje, geel en bruin. Het blad is
gekarteld, met aan elke zijkant twee uitstekende punten. In het blad loopt de
binnennerf duidelijk zichtbaar van het steeltje naar de punt van het blad.
Elk blad heeft alle tinten rood in zich en aan de randen en punten zitten her
en der bruine lijnen, om de warme kleuren binnen te houden.
De twee zeggen geen woord tegen de boom. Ze nemen alles in zich op, voelen
elkaar en de bladeren en de lucht om hen heen.
Tonny laat zich langzaam zakken op het mos, dat weelderig groeit rond
de boom.
Hij kijkt vragend omhoog naar zijn moeder.
In de verte horen ze zachtjes een kinderstem zingen. De tekst is niet
te verstaan, maar de melodie huppelt.
Op het pad komt een meisje aangelopen. Ze heeft licht roodblond haar,
tot op de schouders. Ze ziet eruit of ze een jaar of acht is.
"Ach, dat zal Anne zijn", zegt Jetty, en een glimlach trekt
over haar gezicht.
Als Anne de twee engelen ziet, zet ze voorzichtig de zachtrode kater
op de grond.
Tonny staart het meisje verbaasd aan; het lijkt alsof de kat,
al miauwend, steeds door haar benen heenloopt.
Het meisje glimlacht naar de twee engelen.
Als Tonny zijn
hand uitstrekt, blaast de kater één keer.
Tonny maakt van zijn lippen een rondje en blaast zachtjes
naar de kat terug. Deze maakt een sprongetje in de lucht en rent
zigzaggend onder de struiken weg. Anne klapt in haar handen en lacht
verrukt.
"Heb je niet te ver gelopen, meisje", vraagt Jetty, "Wij hebben
wat getreuzeld, geloof ik."
"Nee hoor, ik vindt het leuk om te lopen en katten te zien". Anne
knipoogt naar Tonny. "En wat verderop staat Martin met de koets. Jullie
kennen hem wel, want hij kent jullie ook".
Tonny en Jetty horen nu paarden snuiven en ongeduldig trappelen.
"Kom mee", en Anne pakt de hand van Tonny en Jetty en trekt ze mee
het pad op. Al lopend en pratend zien ze even verderop de gouden koets
staan. Op de deur zijn bloemen geschilderd in alle kleuren van de
regenboog. Voor de koets staan twee witte paarden en op de bok zit Martin
geduldig te wachten.
"Help de dames maar de koets in", zegt Martin met de voor Tonny zo
bekende zware stem.
Tonny buigt diep en helpt Anne en Jetty de tree op en de koets in.
Hij stapt achter hen aan omhoog, klopt op de houten voorkant
en laat zich achterover zakken in de rode kussens.
Ze horen Martin wat onduidelijks zeggen en de paarden beginnen
voorzichtig te draven.
Anne praat nog steeds door. "Alles is een spookje hier."
Tonny moet lachen. "Een sprookje bedoel je, maar het gebeurt allemaal
wel waar ik echt bij ben."
Anne laat zich niet van de wijs brengen.
"Ja, een spookje, en ik ben er nu ook echt bij".
"Jij bent veel te snel, je verklapt ons geheim al." Jetty glimlacht
en kijkt Tonny aan. "Je weet dat je naar de aarde mag als beschermengel voor je zus."
Tonny knikt. Daarom heeft hij ook lessen gehad van Martin.
"Nu vindt God het nog steeds niet goed dat de mensen alleen zijn.
En engelen ook niet. Anne zal straks met jou mee naar beneden gaan,
om samen voor je zus te zorgen."
"Ja, ik mag mee-engel worden". Anne kijkt blij van Tonny naar Jetty.
Tonny denkt hardop. "Dat klinkt goed. Een jongen en een meisje. Een
man en een vrouw". Hij moet lachen. "Een volwassene en een kind. Een
bekende en een onbekende. Alles zit er in."
Anne trekt haar wenkbrauwen over haar ogen heen. "Ik weet niet wat
je allemaal zegt, maar je bent wel lief, geloof ik."
En haar ogen openen zich weer helemaal. " Wat denk je,
zou je zus wel van kinderen houden?"
"Ja, " antwoord Jetty, "Dat weet jij misschien nog niet, maar ik heb
je zus al gezien met twee eigen kinderen, waar ze heel veel van
houdt."
"Nogal wiedes". Anne haalt haar schouders op, "Iedere mama houdt
van haar eigen kinderen."
"Nee, het is onvoorstelbaar, maar dat is niet zo". Jetty zucht diep.
Ongelovig kijkt Anne naar Jetty op.
Jetty richt zich weer tot Tonny. "Je zus houdt ook van andere kinderen,
omdat ze ook van het kind in haarzelf houdt."
"O, dan is het goed", zucht Anne.
Hoofdstuk 7, november 1999.