-> Woord -> Mijn verhaal -> V. De eerste Vrouw.
Hansje kijkt voor zich uit en neemt de omgeving goed in zich op. De gladde vloer weerspiegelt het licht speels. In de hoek, bij het raam staat een witte piano. Daarboven hangt een blauw wit geblokt schilderij, met twee of drie schepen op zee. Vanuit de plaats waar Hansje ligt is niet precies te zien wat er geschilderd is. Voor het grote raam staat een vierkante tafel met vier stoelen eromheen. Onder de stoelen en tafel ligt een lekker zacht kleed, veel te klein voor de grote vloer.
Jan-Frank pakt een rode granaatappel van een van de schalen met fruit en breekt hem open. De vruchtjes pakt hij voorzichtig één voor één tussen duim en wijsvinger en stopt ze in zijn mond.
In de stilte horen ze Cé heen en weer lopen.
Elke keer als de vrouw van Martin langs komt heeft ze weer wat fruit, noten of drank bij zich. Cé is een forse vrouw, met blond gekruld haar en blauwe ogen. Ze draagt een oranjerode jurk die om haar lichaam naar beneden draait tot op de vloer.
In de vloer is een grote ronde bak waarin de jongens liggen op een water matras. In het midden is een ronde tafel, als een eiland in het meer, waarop nu bijna niets meer bij gezet kan worden.
Als Cé dit ook merkt, komt ze bij de jongens aanliggen. "Ja, Ik vind het leuk dat jij er bent, Hansje, en het is fijn dat jij er bent, Jan-Frank. Vertel eens, ik hoorde dat jullie met Martin naar beneden zijn geweest, naar Abraham, Isaäk en Jakob. Dat was een aparte ervaring, of niet?"
"Ja, nou, dat was het!", antwoord Hansje.
"Vooral op de wolken naar beneden drijven is al een machtig begin", vult Jan-Frank aan.
Enthousiast vertellen de jongens hun verhaal, af en toe onderbroken door een vraag of een bevestiging van Cé. "En daar wil ik nog wel iets aan toevoegen", zegt ze, alsof ze mee naar de aarde geweest is.
Zo stil als het net was, zo vol woorden is de ruimte nu.
Jan-Frank snoept rustig door van de granaatappel en veegt af en toe zijn handen af aan een van de doeken die losjes liggen aan de rand van de bak.
Hansje kijkt naar Cé, iets omhoog. Zelfs als ze ligt, is ze iets groter dan hij.
"Martin zei, als ik het goed hoorde, dat jullie bij de eerste mens langs gingen die een engel ontmoet heeft."
Hansje knikt en glimlacht. Cé glimlacht terug.
"Maar dat kan alleen bij een man opkomen, want de eerste méns die een engel echt ontmoet, is een vrouw geweest, de Egyptische slavin Hagar."
Jan-Frank kijkt verbaasd naar Cé. "O, ja?"
Voor hij verder iets kan zeggen, gaat Cé door. "Hagar loopt weg bij Abraham en krijgt dan van een engel te horen dat ze terug moet gaan. En het bijzondere is dat ze de God van Abraham dan bij zijn naam noemt: Jij bent, de God van mijn zien. Waarmee ze eigenlijk zegt dat het God is, die haar ziet en die door haar gezien wordt."
De jongens zijn stil als Cé ze met een lichte blijk van triomf aankijkt.
"Ik heb Martin gezegd dat hij dit vergeten was. Voor jullie is het zo goed geweest en is dit gewoon een aanvulling op de les die Martin gegeven heeft."
Jan-Frank laat zijn adem ontsnappen. De stilte keert langzaam terug in de kamer, ook als ze verder praten, tussen de woorden door.
"Abraham heeft misschien de meeste ervaring met engelen, Hagar was de eerste."
"Ach, vertel je hen over Hagar?" De jongens kijken verbaasd op als ze Martin's stem horen. Ze hebben niets gemerkt van het binnenkomen van Tonny en Martin, zo aandachtig luisterden ze naar Cé.
"Ja", knikt Cé, terwijl ze Tonny strak aankijkt, "Ik vond dat ze dit erbij mochten weten".
"Nou, dat punt van de naam van God vind ik erg sterk".
Handen wrijvend loopt Martin op de ronde kuil af.
"Maar ik ben vanmiddag bij Abraham geweest, en die herinnerde zich het verhaal van Hagar, en dat was nadat hij al drie keer een engel had ontmoet."
"Jij wilt alleen maar gelijk hebben", antwoord Cé, terwijl ze haar hoofd met een rukje recht omhoog zet. "In de bijbel is Hagar de eerste mens die een engel ontmoet. Lees maar na."
"Ja", zegt Martin snel, "maar niet alles wat gebeurd is, staat in de Bijbel." En sussend laat hij er op volgen: "De God van mijn zien, dat vind ik echt heel treffend omschreven. Het is toch een bepaalde manier van kijken naar de werkelijkheid."
Martin laat zijn handen door de haren van Cé waaieren, die ondertussen rechtop is gaan zitten.
"Ja, ja, laat maar", lacht Cé. "Jij hebt gelijk, ik heb gelijk."
Hansje probeert overeind te komen uit de lig houding op de watermatras, en Jan-Frank duwt hem bij zijn schouder terug en is dankzij deze steun eerder rechtop en loopt stralend op Tonny af.
"Hé !".
Ze slaan de handen hoog tegen elkaar.
"Je hebt het gehaald!"
"Ja, natuurlijk", antwoord Tonny, "hier in de hemel is alles op tijd, het maakt niet uit hoeveel tijd je nodig hebt." En hij lacht. "Hallo!" Tonny knikt naar Cé, en wuift met zijn rechterhand naar Hansje, die als enige nog ligt. "Blijf jij erbij? Dat zou ik leuk vinden, een vrouw erbij."
Martin kan zijn nee nog net inhouden. "Nou..."
"Ach, ja, ik zal me gedragen, Martin, en jou het woord geven."
"Ja, en nee." Allebei de antwoorden komen aarzelend tot stand.
De drie jonge engelen beginnen zacht te lachen. "Nee, het is nu de bedoeling dat de jongens hun verhaal vertellen, niet ik. En ja, jij mag erbij blijven en af en toe wat van je vragen stellen."
"Nou, kom hier lekker bij liggen", zegt Cé uitnodigend.
Dat is een hele klus om lekker ontspannen op een watermatras terecht te komen zonder een ander teveel aan te raken en toch iedereen goed te kunnen zien.
En als dat voor alle vijf gelukt is, ontstaat een ster met tien wijd uitwaaierende benen en voeten aan het uiteinde en vijf gezichten naar binnen gericht.
'Tonny, jij hebt het grootste verhaal, dat bewaren we maar voor het einde, vind je niet?" Vragend kijkt Martin de kring rond.
Voor Tonny iets kan zeggen, begint Cé. "Ach, doe niet zo flauw, Tonny straalt helemaal, zijn hart loopt over, en jij wilt hem en ons laten wachten? Nee, hoor, begin maar, bij het begin en vertel ons, alles..."
Hoofdstuk 5, december 1998.