In mijn linker ooghoek trilt de muur even. Ik moet gelijk denken aan de verhandeling bij de opticien vanmiddag. “Ziet u trillingen in uw oog? Dat is meestal een onschuldig verschijnsel. Het netvlies wordt geprikkeld en dat gebeurt wat vaker als u wat ouder bent.” Mijn ogen zijn echter prima. Ik kijk nog een keer en een mooie vrouw van achter in de dertig stapt de kamer binnen alsof het de normaalste zaak van de wereld is om naast de deur door de muur heen te lopen. Ze heeft een jurk aan met zachtroze bloemen op licht groene bloemstelen waarin haar ronde vormen goed uitkomen. Ik kijk haar verbluft aan. En bang dat ik plotseling ben, alsof mijn hart stil staat en niet meer weet hoe het hoort te kloppen. “Wees niet bang.” Met een glimlach op haar gezicht breekt de zon door in mijn slaapkamer waar ik in mijn stoel zit te mediteren voor ik naar bed ga. Elke avond elf minuten. “Alsjeblieft, niet bang zijn en gewoon blijven ademen graag.” Ik luister braaf en adem rustig in en uit. Mijn buik beweegt met de ademhaling mee. Mijn hart begint op gang te komen en alles klopt weer even. Alles is okee. Alles is goed zoals het is.
“Als je liever een klein meisje ziet, is dat ook goed.” Voor mijn ogen verandert de jonge vrouw vloeiend in een achtjarig meisje. Het roodblonde haar hangt net op de schouders en met haar linkerhand veegt Anne de te lange pony naar rechts zodat de ogen alles goed kunnen zien. Ze kijkt mij verbaasd aan. Haar ogen kijken altijd verbaasd, alsof alles nieuw en ongelooflijk opwindend is.
“Dat je bang bent voor een meisje, dat is…” De zin blijft in de lucht hangen, tussen ons in.
“Nou ja, als je weet wat ik allemaal kan”, en Anne giechelt kort.
“Ik dacht dat Hansje hier ook al zou zijn. We zouden praten met jou. Over het paradijs. Verlies. Over de liefde. O, ja, en over de dood. En niet geboren worden, zoals ik, of na vier maanden leven stoppen met ademen zoals Hansje.” Even is het stil. ”En ik kan natuurlijk ook veranderen in een oude vrouw, een oma, of een man. Maar ja, dat zou raar zijn voor jou. Dit, dit hoop ik dat niet raar is. Je kent mij als een meisje van acht. Engelen kunnen van alles worden wat we willen, en meestal is een engel wat de ander wil zien. Als mensen maar niet bang worden. Nu ben je toch niet bang meer?”
“Nou eigenlijk wel, maar ik mag bang zijn van mijzelf, zolang de liefde voorop staat.” Ik glimlach voorzichtig. Er zijn een paar engelen die ik bij hun naam en hun verhaal ken en Anne en Hansje horen daarbij.
Zonder zich te bedenken gaat Anne op het voeteneinde van het bed zitten. En net als ik denk dat dit het is voor vanavond zitten twee jongens van dertien jaar links en rechts naast Anne, allebei met donkerblond haar, één met bruine ogen en één met blauwe ogen. “Je weet toch dat jij met andere ogen mag kijken?”
Ik weet dat ik met andere ogen zie. De twee jongens zijn stille wachters. Wachtend op alles wat komen gaat. Zien en weten van de dingen die voorbijgaan. En van de dingen die komen. Ik kijk verbaasd, ook al herken ik Tonny en Hansje. “Weet jij nog wat je vannacht hebt gedroomd? Net voordat je wakker wordt? De dromen die je hebt vlak voordat je wakker wordt, zijn vreemder dan degenen die je hebt wanneer je net in slaap valt. Dat zijn de beste. En voor ons is dat het beste tijdstip om de werkelijkheid te weven.” De grijs-groen-blauwe ogen van Anne kijken mij gefixeerd aan. Ik kijk naar de drie engelen. “Ja,” antwoord ik zacht, “Het is een vreemde droom, wij zitten aan een lange tafel in het grote huis en ik zit tussen Frank en Stephen in. Aan de andere kant van Stephen zit Christie. We gaan staan. Ik praat wat met Frank en sta even later tussen Stephen en Christie in. Als ik naar de wc moet om te plassen en terugkom zit Christie weer naast Stephen en is de stoel tussen Frank en Stephen leeg. Daar ga ik weer zitten. Frank zegt nog wat en eindigt met een ‘bedankt joh!’. En ik word wakker.”
Anne knikt even met haar hoofd op en neer waardoor haar pony over de wimpers en iets voor de ogen valt. “Het gepraat is altijd lastig te verweven. De beelden en kleuren gaan prima. En het licht kan je heel goed voelen. En gevoelens natuurlijk ook. En leeft Frank?”
Dat laatste komt er heel verrassend uit. Frank is al jaren dood en begraven. En toch is Frank heel levend in mijn droom. En zit ik hier op een avond met drie engelen op mijn bed. En voor het eerst in heel mijn leven zie ik het helder. Het lijkt of ik met andere ogen zie. Hansje kijkt mee en legt het daarna uit. “In je dromen werkt het kortetermijngeheugen niet en je emoties en gevoelens wel. Als je mensen in je hart wat ruimte geeft, eh, een thuis, uh “. Hansje stopt even. “Ik weet dat dit mijn thuis is. Um. Jij bent mijn thuis.” Hansje kijkt met liefde in zijn ogen naar mij.
Tonny opent zijn lippen en laat heel langzaam wat lucht ontsnappen. “Wat Hansje wil zeggen, is dat als je mensen in je hart hebt gesloten, ze ook levend kunnen blijven in je dromen.”
Anne kijkt Tonny kort aan. “Hansje zegt wat hij wil zeggen.”
En Hansje vervolgt. “Nee, dat zeg ik niet. Mensen die in je hart een woning hebben, dat maakt het voor ons gemakkelijker om die op te roepen in je dromen en daar samen een stukje werkelijkheid te weven. En vergeet niet dat de werkelijkheid voor jou heel anders is dan voor mij. Daarom kijk ik ook graag met jouw ogen. Met andere ogen.”
Tonny neemt het verhaal over. “Ieder heeft zijn eigen werkelijkheid. Wat jij ziet, ervaart, voelt, maar ook wat je meeneemt uit de samenleving, uit je opvoeding. En dat is voor iedereen anders. Daarom is het zo van belang om samen realiteit te maken. Om samen iets moois van het leven te maken. En dat kunnen engelen met de dromen van een mens ook doen. Nu is het moment om een nieuwe realiteit te weven.”
Ik gaap vanwege de inspanningen. Zo vaak ben ik niet met drie engelen op een kamer, of eigenlijk wel, ik ben wel vaker met drie engelen op een kamer, alleen meestal zie ik de engelen niet maar voel ik hun aanwezigheid, hun licht, hun liefde, hun energie, hun frequentie.
Hoewel Anne de kleinste is van de drie engelen die op de bedrand zitten neemt zij de leiding en lijkt zij de verstandigste. “Wij zouden het hebben over leven en dood en misschien omdat ik de kortste tijd geleefd heb in de buik van mijn moeder ben ik daar gemakkelijk in.” Anne kijkt Hansje aan. “Jij leefde wel vier maanden.” Ze draait haar hoofd naar rechts. “Jij leefde wel dertien jaar.” Dan kijkt Anne mij aan. “En jij leeft al vierenzestig jaar. De lengte van je leven doet er niet toe. De inhoud van je leven wel. Maak er wat van. Of beter gezegd: maak wat van het leven van een ander. Met een ander.”
“Schrijf een kaartje.”
“Maak een praatje.”
“Breng wat lekkers langs.”
“Maak samen een wandeling.”
“Doe boodschappen voor een ander.”
“Geef iets weg.”
“Geef een compliment.”
“Help mee.”
“Zeg ik hou van jou.”
“Zeg dankjewel.”
“Ja, en zeg geen dankjewel als iemand tegen je zegt ik hou van jou.”
Lachend zitten de drie engelen nog even door elkaar heen te praten op de rand van mijn bed.
Ik knipper even met mijn ogen en dan is het stil in de slaapkamer.
Hoofdstuk 34, februari 2024.