-> Woord -> Mijn verhaal -> III. Leven en Dood.
"Er zijn geen woorden meer."
De uitleg die Martin geeft over Tonny heeft drie uur geduurd.
"Er zijn geen woorden meer", herhaalt Martin zacht.
Hij kijkt langs Hansje en Jan-Frank.
Het blauwe café is vol vanavond. Veel geluiden, talen en klanken hangen in de lucht. Af en toe wordt er bevrijdend gelachen. De drie mannen zitten achterin, aan een ovalen tafel.
"Tonny zou er wel woorden voor weten te vinden", zegt Hansje vastberaden.
"Misschien", aarzelt Martin. "Jij kent hem misschien langer dan ik. Ik heb geleerd te kijken met mijn hart. En daar zie ik, dat je soms alleen kan ervaren, meemaken, meevoelen."
"Ja", bevestigt Jan-Frank. "Ik heb nooit veel woorden gebruikt. Maar ik leefde wel en genoot en had lief." Hij glimlacht de andere twee engelen toe.
Hansje neemt de laatste slok uit zijn glas wijn.
Hij zet het glas op tafel.
"Wat nu?"
Hansje kijkt van Jan-Frank naar Martin.
Jan-Frank kijkt mee.
Martin blijft stil.
"Wachten we op Tonny?"
Martin laat de stilte de hoek van het café opvullen.
De barengel kijkt af en toe naar de drie engelen.
Dan knikt Martin. Hij staat op.
Hansje zucht even en kijkt Jan-Frank aan.
Even later lopen de drie engelen de klapdeuren van het blauwe café uit.
De drie mannen lopen het pad op, door het hek heen.
Martin heeft Hansje en Jan-Frank voorbereid tijdens hun tocht naar de aarde.
Ze zijn op weg naar de begrafenis waar Stephen als pastor zal voorgaan.
Het grind knarst onder hun gepoetste zwarte schoenen.
Stephen staat bij de deur van de aula.
De jongens horen hem hardop denken.
"Met droefheid.
Nee, met leedwezen.
Of gewoon verdrietig?
Heel erg verdrietig.
En geschokt.
Diep geschokt.
Wij zijn diep getroffen..."
Dan merkt Stephen de drie mannen op.
"Kom binnen" zegt hij, terwijl hij uitnodigend op ze af stapt.
Hij geeft ze één voor één een hand. Stephen is wel verbaasd: hij kent de drie mannen niet en toch komen ze hem bekend voor. Vooral de oude man.
Stephen kijkt elk onderzoekend aan.
Ze zijn keurig gekleed in een net pak. Niet zwart, maar blauw, een kleur blauw tussen donkerblauw en hemelsblauw in. "De twee mannen zijn jong en zullen wel zijn zonen zijn", denkt hij.
Hansje moet glimlachen als hij de gedachten van Stephen hoort alsof deze ze hardop zegt.
Jan-Frank durft Stephen niet aan te kijken. Martin heeft wel gezegd dat Stephen hem niet zou herkennen in dit andere lichaam. Maar toch...
De drie mannen lopen naar binnen, de onaangekondigde diepe stilte in.
Door de woorden van Stephen heen horen ze Stephen steeds hardop denken. Alleen Stephen.
Wat Jan-Frank zich herinnert van het verhaal van Martin, is dat het werkt als een soort radio met een zender en een ontvanger.
Als de muziek klinkt, vraagt Hansje zacht aan Martin: "Als de mensen zouden weten van een leven na de dood, zouden ze dan ook zo verdrietig zijn?"
Martin buigt zich iets schuin voorover, zodat Jan-Frank hem ook hoort als hij fluistert. "Er zitten hier ook mensen die geloven in een leven na de dood, in een hiernamaals. Wat je bij deze begrafenis meemaakt, en bij elke andere, is dat naast het heengaan van een mens ook het gemis ervaren wordt. Iemand verliezen doet pijn. Afscheid nemen doet pijn. En wat krijgt de overledene terug voor het leven dat hij geeft? Dat weet niemand dan de Almachtige Levensgever."
Na afloop van de begrafenis lopen de drie mannen weer het grindpad op.
"Geen handen schudden meer?", vraagt Jan-Frank.
Martin haalt zijn schouders op. "Dat is een gewoonte, die niets meer met een begrafenis te maken zou moeten hebben. Wij hebben daar nu geen tijd voor. Wij gaan naar de volgende les en we moeten nog van kleren wisselen. Kom op."
Het valt geen mens op dat de drie mannen na het hek rechts af slaan en uit het zicht verdwijnen...
In het bos horen de jongens de vogels fluiten.
Jan-Frank en Hansje hebben een korte broek en een T-shirt aan.
Martin loopt in een spijkerbroek die hem eigenlijk niet meer staat. Ze volgen het bospad dat bij de achterkant van de camping uitkomt.
"Het is een verschil...
van dag en nacht,...
tussen dit bos hier...
en de bomen...
bij de begraafplaats...
daar...",
zegt Jan-Frank aarzelend,
om de stilte nog enigszins te laten bestaan.
"Een verschil van leven en dood" denkt Hansje hardop.
"Ja, dat kun je wel zeggen". Martin loopt tussen de jongens in.
"We gaan zo de camping op, dus ik wil dat jullie niets meer zeggen. Alleen luisteren, ja?"
" Ja, meester", zeggen Hansje en Jan-Frank tegelijk. Ze kijken elkaar aan en kunnen hun lachen nog net inhouden.
Tussen de caravans en tenten vervolgen zij de weg, tot ze bij een speelveldje komen. Onopvallend gaan de drie engelen aan de kant naast een paar struiken staan. Tussen twee bomen is een net gespannen. Een meisje van zeven is met haar vader aan het volleyballen met een strandbal. De drie mannen horen het meisje tijdens het spel tegen haar vader praten.
"Had Oma een man?
En ligt die nu bij haar, in één kist?
Dat moet wel een grote kist zijn.
Ze ligt in een witte kist hé?
Hebben ze ook gouden kisten?
Die wil ik later wel, een gouden kist.
Met roze, gele, lichtgroene en lichtblauwe en oranje bloemetjes aan de rand.
Maar dat ben ik later allang vergeten.
Want over tien jaar ben ik pas zeventien.
En dan wil ik nog lang niet dood.
Want anders krijg ik geen cadeautjes meer op mijn verjaardag."
Hansje kijkt Jan-Frank en Martin lachend aan. "Ik hou dit niet veel langer", fluistert hij.
"Kom maar mee", zegt Martin. "Ik denk, dat jullie genoeg gehoord hebben".
Hij trekt de jongens aan hun shirt weg van het speelveld.
Terwijl ze weglopen horen ze het meisje nog:
"Kan je als je dood bent wel kijken?
Echt waar?
Alleen als je je ogen open hebt zeker.
Als ik ze nu dicht doe zie ik niets meer...".
Hoofdstuk 3, september 1998.