-> Woord -> Mijn verhaal -> II. Terug in de Tijd
"Wat doet 'ie nou?" Hansje tikt met zijn elleboog tegen Tonny.
Martin heeft zijn ogen dicht. Achter de oogleden zien ze zijn ogen bewegen. Het voelt aan alsof hij de drie vrienden indringend aankijkt.
Jan-Frank begint te lachen. "Moet je zien! Jullie hebben een jurk aan!"
Martin glimlacht om de verwondering die hij teweegbrengt. "Ja, jongens, als we bij Abraham op bezoek gaan, moeten we er wel zo uit zien dat hij ons herkent."
Ze hebben alle vier prachtige witte kleren aan. De rechter schouder bloot, de andere schouder bedekt.
Jan-Frank is als eerste bekomen van zijn verbazing. "Ik dacht dat we naar Stephen gingen? Voor het onderzoek?"
De pretlichtjes zijn terug in Martin's ogen. "Het is nog niet de goede tijd daarvoor. Voor het onderzoek is het nodig bij de eerste mens langs te gaan die engelen ontmoet heeft. Ik heb de stem van God gehoord."
Martin klopt op zijn linkerborst alsof daar het schriftelijke bewijs op zijn hart bewaard wordt.
Terwijl de wolken waar de mannen op staan langzaam zakken, kijkt Tonny Martin aan. "In de Bijbel staat geen verhaal over vier engelen die bij Abraham op bezoek gaan. Wel over drie engelen..."
"Je hebt je tijd goed besteed, hoor ik". Martin slaat Tonny zacht op de schouder. "Maar bedenk wel dat niet elk verhaal tussen God en mensen in de Bijbel terechtgekomen is. Dit verhaal hoefde niet opgeschreven te worden, omdat..."
"De tijd, de tijd." Hansje onderbreekt Martin korzelig. "Dit is 1998, man, wordt wakker! Abraham leefde vierduizend jaar geleden op aarde."
"Ja, wacht even", denkt Tonny hardop door, "maar Abraham is boven bij God. Waarom gaan wij naar beneden, naar de aarde?"
Jan-Frank maakt met zijn handen een comfortabele stoel in de wolkenmassa. Hij slaat nog wat wolk platter en nestelt zich gerieflijk.
Martin laat zich niet van zijn stuk brengen en praat berustend verder.
"Ja. Leuk hé, zoals God met de tijd omgaat. Wij denken altijd aan een lijn van punten in de tijd die achter of voor elkaar liggen. Maar God praat net zo gemakkelijk met Abraham vierduizend jaar geleden als met Stephen nu. Voor..."
"Ja, voor God is duizend jaar als één dag en één dag als duizend jaar."
In de manier waarop Hansje het zegt klinkt de verwardheid en geïrriteerdheid door.
"Nou, kijk eens", Martin lacht Hansje toe, "De lessen uit het eerste jaar over God zijn goed besteed geweest, hoor ik."
De drie jonge engelen lachen voorzichtig mee.
Martin kijkt om zich heen. Het is een heldere blauwe lucht met een aantal witte windveren tussen de drie stapelwolken. "Daar moeten nog wat wolken bijkomen", zegt Martin half verstaanbaar. Dan besluit hij ernstig: "Let op, jongens. Laat je gedachten over de tijd maar los. Deze les van vandaag gaat over een ontmoeting tussen engelen en mensen. Abraham is nu onder ons, maar ik vond het leuker om terug in de tijd te gaan. Dat is een tic van me."
Martin strijkt met zijn vingers door zijn baard.
"Geschiedenissen, verhalen van mensen. We gaan naar Abraham in de tijd dat hij op aarde rond trok." Martin kijkt omhoog. "En ik geloof dat God wel kan glimlachen om deze eigen invulling van mij."
Jan-Frank, Tonny en Hansje zijn stil.
Hansje loopt op de wolk heen en weer.
Tonny is als eerste weer bij de les. "Wat kunnen wij van de mens Abraham leren, dat de engel Abraham niet kan?"
Martin ontwijkt de vraag zonder dat de jongens hem in de gaten hebben. "Het leuke is dat in de bijbel zowel voor mensen als voor ons het woord engel gebruikt word. Johannes de Doper heet een engel, als hij de komst van Jezus voor bereidt op aarde."
"Ja, " vult Tonny hem aan, "en Jakob zendt engelen, dat is boodschappers uit om zijn broer te begroeten. Dat is hetzelfde woord."
Martin knikt Tonny goedkeurend toe. "Jouw bijbelkennis is goed, jongen. Heel goed."
De warmte zindert nu om de vier engelen heen. "We hebben weinig tijd meer", vervolgd Martin. "Zien jullie die stofwolk?" Hij wijst naar het oosten. "Daar komt de man die wij gaan ontmoeten."
De wolken raken zachtjes het weelderige gras. De weilanden aan het begin van de hemel liggen er kort geknipt en goed verzorgt bij.
"Wat is die oud, zeg, koning Abraham", zucht Tonny terwijl hij wat pluisjes van de mouw van Jan-Frank af plukt, roze Maria distel pluisjes.
"Ja", glundert Hansje, "maar zoals hij nog met die bengels van kleine kinderen speelt, machtig hoor!"
Hansje stapt als eerste van de wolken op het voetpad. Een stenen pad kringelt zich door de weilanden omhoog naar de poorten van de stad.
"Het was een bijzonder moment, om Abraham, Isaäk en Jakob bij elkaar te zien."
Bij het horen van de zware, zangerige stem van Martin proesten de mannen het uit.
"Abraham hoort je niet meer, hoor, je mag weer gewoon praten" weet Hansje er uit te brengen.
"Ja, en misschien kan deze vorst van God mij een spijkerbroek geven in plaats van deze jurk." Lachend kijkt Tonny naar Martin.
Martin knippert even met zijn ogen, kijkt de drie engelen aan en knipt met zijn vingers.
In een ogenblik hebben ze allemaal andere kleren aan.
Voordat de mannen iets kunnen vragen, antwoord Martin. "Er is hier meer inspiratie.
Dat merk je meteen aan deze kleding.
Op de heenweg had ik meer tijd nodig."
De mannen wandelen over het pad.
Jan-Frank en Hansje hebben witte, makkelijk zittende vrijetijdskleding aan. Tonny heeft als enige een glanzend wit gewaad aan dat losjes rond zijn schouders naar beneden hangt.
Tonny kijkt bedenkelijk. "Ik voel wat... of iemand... aan mij trekken."
"Ja, jongen, er is een tijd van spelen en een tijd van werken", zegt Martin ernstig.
"Jij mag je gaan voorbereiden. Kijk, daar bij de poort..."
Martin hoeft zijn zin niet af te maken.
Tonny's gezicht is breed stralend geworden. Hij begint te rennen. "Mama!"
Hoofdstuk 2, juli 1998.