Als er één hemel mooi is, dan is het wel de aarde.
Asrial kijkt om zich heen. De zachte wind waait af en toe in haar rug, strelend, de lucht lijkt blauwer,
de groene grasheuvels zijn echt groen in alle variaties groen
met soms een enkele rode klaproos, elke keer tussen het gras een margriet
met haar gele hart en witte blaadjes en her en der een ratelaar
met zijn vierkante stengel en de bladeren eirond, steeds twee aan twee,
als een teken dat het niet goed is om alleen te zijn.
De zacht ruikende, zoete geur hangt bijna stil in de lucht boven het gras.
Vlinders, hommels, bijen, zweefvliegen en sluipwespen zoemen beladen met stuifmeel van bloem tot bloem.
Een smalle beek meandert door de wei.
Of, zoals een beroemd gedicht in de Japanse dichtvorm (haiku) het in een ervaring van het nu verwoord:
Over het water
glanst even een libelle;
dan is er niets meer.
"Wat maken wij ons zorgen over onze kleding, niet? Als het gras al zo mooi is..."
Cé kijkt waakzaam naar de blauwe hemel boven haar,
naar alles wat zij om zich heen ziet. Genietend van de bloemen,
de vogels, de velden, de insecten.
Haar oranjerode jurk vlamt in het zonlicht.
Op haar rug glinstert de rand van een grote hickory boog - pijlen steken omhoog uit de koker
aan haar linkerschouder.
Asrial laat het zwaard in haar rechterhand rusten net boven op de grond.
Ze is blij dat ze niet alleen is en kijkt op naar de andere forse vrouw.
Cé fluistert zacht: "Elke bloem is een gedachte van de Almachtige."
Asrial knikt, knippert even met haar ogen en probeert zich
de droom te herinneren waarin ze dit uitzicht en dit inzicht al eens heeft gezien.
De leeuwerik met zijn aardekleurig verenpak en dunne snavel weet zich voor even veilig
in het gezelschap van de twee engelen en verlaat de grond.
Al vliegend kleurt zijn gezang de hemel.
Dan is het plotseling stil.
Cé kijkt over Asrial heen naar links. Twee raven komen aanvliegen, zij aan zij,
onheilspellend in één strakke lijn, recht op hen af.
De afstand is nog een kilometer of twee, maar Cé heeft met haar felblauwe ogen
de raven gezien en herkend.
Cé slaat haar vleugels los, haar lichaam begint nog meer te stralen alsof onzichtbare
energie zich een weg naar buiten baant.
"Kom, er is werk te doen", zegt ze eenvoudig.
Asrial en Cé kijken elkaar even bevestigend aan en verdwijnen met de wind in hun vleugels
langzaam in de lucht. Ze hebben vleugels als van een ooievaar, sterk en stevig,
en vliegen daarmee recht op de twee raven af.
Asrial weet wat haar te wachten staat.
Les drie, tweede boek, bladzijde zeventien onderaan:
De twee raven zijn geen gewone raven, maar net als de engelen
boodschappers,
van de oude goden, de mannen van naam, de beroemde helden van de oudheid.
Met magie en bovennatuurlijke krachten kunnen de raven in alles veranderen,
op elk moment dat hen uitkomt.
Nu.
Een man zit rustig op de nok van het dak, zijn ene been links naar beneden,
zijn andere been rechts naar beneden. Onder hem is de woonkamer te zien,
met de grijze bank uit de eerste collectie van Jan des Bouvrie, de glazen tafel
van de Italiaanse architect Carlo Mollino, de bruine eetkamerstoel van oma.
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd en kijkt fronsend naar de strak blauwe hemel
als hij drie klappen hoort.
'Verdorie, er zou vandaag geen regen komen!' De man klimt al vloekend via de spanten van het dak
over de telescopische aluminium ladder naar de begane grond om het dekzeil te halen.
Nu.
Een meisje van acht wandelt met haar moeder in de tuin. Lachend en giebelend, zoals een dochter
met haar moeder kan doen. Ze zitten daar samen een tijdje onder de pruimenboom,
elk op hun eigen stoel, tot snel achter elkaar drie knallen in de lucht de ruiten laten rinkelen.
Het meisje springt op, tegen haar moeder aan.
"Wat was dat? Een teken?". Ze rilt even.
De moeder legt haar hand op het hoofd van het meisje en kijkt onderzoekend omhoog.
"Is dat een teken van de dood, mama? Als je dood gaat, geef je dan een teken,
zoals dat je dan op de wolken naar de hemel gaat, en ik dat zie?"
"Ach, grappenmaker, kom eens bij me zitten. Ik ga nog lang niet dood, en als ik dood ga,
zal ik mijn armen om je heen slaan, zodat je weet dat ik altijd van je houdt."
Het meisje kruipt op de schoot van haar moeder, die liefdevol de armen om haar heen sluit.
Nu.
Twee vrouwen zijn op het land aan het werk; de blanke wilgentenen worden geknipt en
op de grond naast de sloot gelegd.
Ze kijken omhoog als een sterke wind vanuit het niets hun hoofddoekjes bijna van het hoofd blaast.
Drie korte harde klappen verdwijnen snel achter elkaar in het geraas.
En net zo plotseling als het begint is het weer stil.
De ene vrouw kijkt angstig de ander aan. Dat is duidelijk de leidster.
"Zullen we een mantel gaan halen voor als het onweer komt ?"
Maar er komt geen onweer.
Er zijn geen militaire activiteiten, zal later officieel bekend gemaakt worden.
Geen steen slaat in de grond en het Meteorologisch Instituut weet nog steeds niet wat de oorzaak is.
Alleen een witte veer dwarrelt langzaam naar beneden,
als een laatste teken,
maar er is niemand die het ziet,
toch?
Hoofdstuk 19, november 2008.