Tonny kijkt omhoog en houdt zijn pas iets in. Boven de poort waar Jetty en Anne hand-in-hand doorheen lopen zit het turquoise zegel van de Aserpoort. Hij kijkt opzij, glimlacht naar Martin. “Wat vindt jij van de kleur? Hemelsblauw of groenblauw?”
Martin glimlacht terug met een glinstering in zijn ogen. “Ik zou zeggen: appelblauwzeegroen. Dat is een goede omschrijving.” Martin loopt onder de poort door en zegt tegen de wachter: “Shalom”.
“Shalom” komt Tonny's begroeting als echo er achteraan.
“God gaat met jullie mee” is het antwoord van de wachter.
“Weet je dat een heilige wachter als begrip maar één keer in de Bijbel voor komt?”
“Ja, in Daniël”, antwoord Tonny snel. “Maar waarom wordt dat zo vaak met een heilige engel vertaald? Dat vindt ik veel interessanter.”
“Ach, het verhaal van de wachters...”
Tonny kan Martin's gedachten horen ronddolen tussen alle woorden en zinnen die omhoog komen.
“Een wachter, een heilige engel komt met een boodschap van God: God gaat met jullie mee. En de boodschapper van God is al snel een engel.”
“Ja, dat is wel gemakkelijk, God is hier overal, nogal wiedes dat God met ons mee gaat. Hoe zou God niet met ons mee kunnen gaan?”
Ze lopen al genietend en pratend door de brede straten.
“Oké, nu jij. Als je om je heen kijkt en wilt beschrijven hoe de straten er uit zien, hoe de huizen er uit zien, zou je dan ook niet zeggen dat het glinstert als een kostbare diamant, een kristal heldere Jaspis?”
Tonny denkt even na.
“Dat was toen, maar nu kan je ook een vergelijking maken met het warme zonlicht op een midzomeravond dat door het raam van glas heen breekt.”
“De straat is van puur goud, als doorzichtig kristal.” antwoord Martin met zijn zware zangerige stem.
“Ach kom”, dat gelooft toch niemand, lacht Tonny, terwijl hij met zijn voeten op de gladde stenen tikt. “Het is de lichtval, het licht, hier, de aanwezigheid van God en Jezus die alles zo'n lichte, heldere glans geven.”
“Ja, en hoe ga jij dat aan de mensen uitleggen, die dit lezen?”
Martin kijkt Tonny onderzoekend aan, terwijl ze stil staan bij de bomen. De bomen staan aan alle twee de kanten van de rivier, die dwars door de straten van de stad stroomt.
“Oké, oké, maar zuiver kristal is onzin, kristal is al zuiver, en... Waarom letten de mensen niet beter op? Er zijn op de aarde ook zoveel wonderen van licht en kleur en...”
“Hallo, Hé!”
Een schelle kinderstem onderbreekt hem. “Komen jullie nu eindelijk mee?” Anne trekt aan Tonny's mouw. “Ik wacht nu al hééél lang....”
“Ik heb geen zin om nog langer te wachten. “ Hansje staat op van het zwarte metalen bankje en slaat zijn armen om zich heen. “Het is koud, en er zijn honderden mogelijkheden voor ons om in Barneveld te komen.”
“Nee, hoor”, lacht Asrial hem toe. “Er is maar één manier, en dat is de trein van...” - ze kijkt omhoog naar de stationsklok - “veertien voor negen , en dat is...” - ze aarzelt even - “nu.”
Een felblauwe trein komt langs het perron rijden en stopt net zo stil als hij rijdt.
“Weet je dat alleen hier in Nederland deze blauwe treinen rijden? “
Asrial kijkt Hansje verbaasd aan, terwijl ze de trein instapt. “Dit doen ze echt niet voor ons, dat blauw. Soms is toeval leuk meegenomen.“
“Toeval bestaat niet. Anders hadden we een andere trein of een andere reis kunnen nemen. Dat zeg je zelf. Hoelang hebben we?” Hansje gaat tegenover Asrial op de gele stoel zitten.
“We hebben veertien minuten.”
“Voor wat?”
Hoofdstuk 16, augustus 2008.