Het is een weiland, van driehonderd eenenzeventig meter breed en driehonderd eenenzeventig meter lang. Het groene gras is kort geknipt, alsof het niet verder mag groeien dan drie centimeter.
Het is een open plek in het bos. Overal om het weiland staan grote beuken van ruim vijfentwintig meter hoog. Daartussen de wat kleinere platanen en Amerikaanse zomereiken.
Het is dicht bij de westelijke poort van de hemelse stad. Je kunt vanuit de hoek van het weiland waar Cé, Tonny, Martin en Jan-Frank liggen net over de toppen van de bomen heen kijken en de muren van de stad zien.
Maar daar kijken de vier engelen niet naar.
Wat ze wel zien is een grote luchtbel die voor hen in de lucht hangt, boven het weiland.
En daar lopen Hansje en Asrial net terug uit de keuken, elk met een glas drinken in de hand.
Ze praten honderduit. Alles is goed te verstaan voor de vier engelen in het gras. Wat Jan-Frank veel leuker vind is wat hij met zijn ogen ziet. De witte energiestromen, de blauwe gevoelskleuren die constant in beweging zijn en tussen Hansje en Asrial wervelend in elkaar overvloeien.
Tonny kijkt ook, maar ziet niet echt.
Zijn gedachten gaan terug naar de lessen met Hansje en Jan-Frank over engelen. Kom, hoe heet die leraar ook al weer? Hij ziet hem zo nog voor zicht, druk gebarend heen en weer lopend voor de klas.
Er zitten altijd tien engelen in een klas en Tonny zit de laatste jaren steeds met Jan-Frank en Hansje achterin. Tonny en Jan-Frank omdat ze de meeste dingen die geleerd moeten worden al begrijpen. Hansje zou eigenlijk beter moeten weten.
Tonny hoort de leraar weer praten.
"Een engel is een geest. De almachtige God is geest. God zegt: er moet licht zijn, en er kómt licht. Zo moet een engel ook worden. Met wat een engel zegt en wat een engel denkt kan hij het geestelijke tot in de materie vormgeven. Een engel is geest en toch kunnen de drie engelen bij Abraham hun voeten laten wassen en een maaltijd eten. Zij vormen met hun gedachten een lichaam dat zo echt in de materie is, dat het alles kan doen wat een lichaam kan. Een engel kan voelen, pijn en genot, een engel kan aanraken, en veel meer dan dat.
Het mooiste is dat een engel geen woorden nodig heeft om met een andere engel te praten. Bij mensen gaat al meer dan zeventig procent van alle informatie overdracht zonder woorden. Een engel voelt voor honderd procent een andere engel aan. Kortom: jullie zijn machtig, ontzagwekkend en geweldig!"
En voor hun ogen veranderd de leraar in een klein gebocheld vrouwtje dat amper op haar benen kan blijven staan. Iedereen moest lachen, toen.
Nu denkt Tonny: "Hansje, je zou beter moeten weten".
Martin kijkt Tonny even aan, voordat hij weer terugkijkt naar de grote luchtbel. "Denk maar hard aan Hansje, hij zal het merken en het zal hem goed doen. Maar je hoeft je geen zorgen te maken over je vriend. Hij heeft met Asrial een uitstekend maatje gevonden, die hem precies kan aanvullen in wat hem ontbreekt."
Zachtjes begint Tonny een melodie te zingen.
"Jij was toen, jij bent nu,
Je zit in een luchtbel,
Jij was daar en jij bent hier,
En die luchtbel…."
Iets geïrriteerd onderbreekt Cé hem. "En die luchtbel hebben wij voor deze les gemaakt, speciaal gemaakt. Dan hoeft Hansje niet alles uit te leggen, straks, en…."
Cé kijkt op als ze twee vrouwen tussen de bomen vandaan ziet komen lopen. Nou ja, vrouwen, de een is nog maar een klein meisje. En lopen kan je het ook niet echt noemen. Ze springt meer om de vrouw heen, vol energie.
Tonny zijn gezicht klaart op. Altijd als hij zijn moeder ziet, maar nu extra als hij ook Anne herkent.
"Wat zijn jullie aan het doen, hier", vraagt Jetty?
Het is Jan-Frank die bijna dromerig antwoordt. "We kijken naar Hansje en Asrial. Mooie kleuren, toch."
Martin staat op. Hij voelt de reacties op zich af komen, er hoeft niets meer gezegd te worden. Hij loopt twee meter naar luchtbel toe en steekt zijn vinger uit. Zijn wijsvinger. Ook de luchtbel vervaagt zonder een geluid te maken, en als kleine luchtbelletjes verdwijnt alles in het zonlicht tussen de vele bomen.
"Ik ga gewoon de aandacht afleiden", denkt Tonny. "Waarom zijn er twee beschermengelen?"
"Omdat als jij met je gedachten ergens anders bent, de ander op kan letten", denkt Martin even, terwijl hij glimlacht. Maar hij zegt het niet.
"Twee aan mijn hoofdeind
Twee aan mijn voeteneind
Twee aan mijn linkerzij
Twee aan mijn rechterzij"
Anne zegt het versje op, met haar ogen stijf dicht geknepen.
"Heel goed, het gebed voordat je gaat slapen". Cé klapt in haar handen. Een applaus voor Anne.
"Nogal wiedes", zegt Anne, terwijl ze haar ogen open doet. Ze kijkt naar links, naar Jan-Frank en Martin en steekt twee vingers van haar linkerhand op. Ze kijkt naar rechts, naar Cé en Jetty en steekt twee vingers van haar rechterhand op. Dan stapt ze op Tonny af en steekt haar hand uit. "Kom, dan gaan we kerst vieren op aarde. Dat is veel leuker dan hier met al die grote engelen." Tonny laat zich omhoog trekken. Hij denkt even na. Moet er nog wat gezegd worden? Nee. Hij stapt op Jetty af, omarmt haar stevig en gaat dan hand in hand met Anne op weg.
De vier grote engelen kijken Tonny en Anne na; horen hun lied op de wind tussen de bomen zingen:
"Lief, ga dan mee".
"Ja, we gaan met veel liefde aan het werk", zegt Cé, terwijl ze lachend op staat. "Ga je mee, Jan-Frank?"
En terwijl ook deze twee engelen over het smalle pad tussen de bomen door verdwijnen stapt Martin naar Jetty toe
en biedt haar zijn rechterarm aan.
"Hoe kan de liefde zijn weg gaan als er geen twee zijn?"
Met pretlichtjes in zijn ogen kijkt Martin Jetty aan.
"Het lijkt wel alsof we alleen maar vragen hebben, geen antwoorden."
Jetty steekt haar arm door doe van Martin.
"Ach, meneer de filosoof. Een vraag stellen zegt meer dan je denkt. Een antwoord is een einde,
terwijl de vraag de weg open legt. Vind je niet? Hé? Hé?"
Lachend lopen de twee engelen het weiland af.
Hoofdstuk 14, januari 2007.