Ze zitten boven, op een grote zolderkamer:
Hansje en de mooie vrouw die haar naam niet wil zeggen. Nog niet.
Die ook boos lijkt, hoewel haar ogen af en toe tinkelen van, ja van iets,
ondeugends zou Hansje bijna denken.
Maar met denken moet je oppassen,
want de ander kan alles horen.
Niets is van jezelf.
De regen tikt hard tegen het raam.
Opeens krijgt Hansje een ingeving.
"Waarom mag ik binnenkomen, als dat het domste is wat jij kan doen?
Je ziet er niet dom uit..."
"Ha", lacht Asrial spottend. "Ik heb gezegd dat je binnen kán komen,
niet dat je binnen mág komen. Ik kan jou er altijd nog uitgooien,
als ik dat wil."
"Waarom wil jij dat ?", vraagt Hansje verbaasd.
"Omdat jij misschien vervelend gaat doen..."
Het misschien blijft in de lucht hangen.
Asrial zucht even.
"Het is heel simpel. Jij bent een geest, dat ziet iedereen.
Een geest in je huis uitnodigen betekent dat hij altijd binnen kan komen,
ook als je dat niet meer wilt. Door een geest niet uit te nodigen..."
De ene vraag na de andere dwarrelt omhoog, zo snel, dat Hansje er geen kan vangen.
Hij begint maar te praten.
"Dus, je ziet me aankomen, je doet het licht uit, je weet dat ik voor jou kom,
en je doet de gordijnen dicht."
Hansje onderdrukt zijn boosheid en verwarring. Nu niet. Nu even niet.
Dat hij een geest is wéét Hansje. Dat hij geen vast lichaam heeft, geen verliefdheid kan voelen,
geen mest kan ruiken, hij wéét het maar al te goed.
Even blijft het stil.
"Maar dat een engel een andere engel niet uitnodigt, ja, vervelend vindt doen, dat gaat ver, dat gaat heel ver."
"Het gaat nog veel verder."
Hansje ziet het smalle zwaard op haar rug oplichten, terwijl ze dit zegt.
"Engelen vechten met engelen."
De regen is opgehouden en de bijna volle maan weet met zijn licht door de wolken heen te breken, de kamer in.
"Het is niet leuk om te vertellen, het wordt ook bijna nooit verteld, en ik ga het tóch doen."
Het lijkt alsof de maan in haar ogen schittert, maar het is haar eigen opstandigheid, weet Hansje.
Net zoals de mijne. Zijn boosheid is door haar aanwezigheid gezakt. En hij glimlacht haar toe, uitnodigend.
"In de bijbel wordt het ook zelden verteld.
Een van de weinige keren is de engel die 21 dagen te laat bij Daniël komt, omdat hij moet vechten
tegen de vorst van het Perzische koninkrijk, en die vorst, dat is ook een engel.
Elk volk heeft een eigen engel. Elke stad, elke gemeente heeft een engel, die voor haar waakt en vecht.
Elk mens heeft twee engelen die hem beschermen. Wat denk je dat die doen? Neuspeuteren? Lieve woordjes fluisteren?
Nee, zij waken en zij vechten. Net zoals ik, en misschien net zoals jij."
Ook dit misschien blijft hangen.
Hansje denkt snel na. Aan de zeven hemelen, zijn opleidingen, zijn jeugd.
Hoe verwarrend ook, het was altijd liefdevol, vreugdevol.
"Jij vindt het niet leuk om te vertellen, ik vind het niet leuk om te vechten.
Om een conflict aan te gaan."
Hansje voelt zijn gezicht rood worden, ook al weet hij dat daar niets van te zien is.
Af en toe is het heerlijk om een engel te zijn, om de materie, de verschijningsvormen zelf
te mogen bepalen.
Asrial tovert een lach op haar gezicht.
"Ja, je hebt gelijk. Ik zag je aankomen. In je blauwe spijkerbroek en T-shirt. Dat kan echt niet,
met dit weer, en dan zo onder de mensen komen. We gaan eerst maar eens wat doen aan jouw beeldvorming,
jouw vorming."
Al lachend staat Asrial op.
"Kom, zullen we een kopje thee doen, ik heb dorst gekregen, en jij misschien ook?"
Hansje voelt zich door en door bekeken. Alsof de mooie, vreemde vrouw dwars door hem heen kijkt.
Maar deze gedachte ziet ze niet, denkt hij.
"Waarom denken vrouwen altijd alleen aan thee, en nooit aan koffie, melk of wijn, of wat voor ander drinken dan ook? "
Asrial draait zich om, terwijl Hansje ook op staat.
"Nou, Hansje, ik had het over dorst, wat wil jij drinken?"
Hansje proeft dat het ergens anders over gaat, maar kan er net niet op komen.
"Doe mij maar een glaasje druivensap, als je dat hier hebt, rood."
Totaal onverwacht steekt ze haar hand uit, die Hansje aanpakt.
Ze schudden even samen, en dan trekt Asrial haar hand terug.
"Ik ben Asrial, net zoals Prinses Asrial van Salusia, een tekenfilm figuur, maar dan zonder dat prinsessengedoe.
Bijna net zoals Asrael, de engel van de dood, die volgens de overlevering gevochten heeft met aartsvader Jakob
en hem zijn naam Israel gegeven heeft. Gewoon Asrial."
"Ik vind het een hele mooie naam." Hansje weet niets beters te verzinnen dan deze algemene zin.
"Nou, ik had liever anders geheten. Zelfs Asrael was beter geweest. Alle grote engelen hebben een naam die eindigt op El."
Haar boosheid begint weer een beetje door de woorden heen te breken.
"Je bent aardig groot voor een engel", bezweert Hansje.
"Je hebt gelijk, what's in a name, heet het toch? Het gaat om wie je bent, wat je doet. Ons gevecht gaat niet tegen mensen,
juist niet, die beschermen wij en proberen wij richting te geven. Ons gevecht gaat tegen de boze geesten."
Boos, met een schittering in haar ogen, kijkt Asrial Hansje aan.
Hoofdstuk 13, december 2006.