-> Woord -> Mijn verhaal -> XI. Ik geloof dat Ik kan vliegen.
Hij valt. Hij valt! Hij valt en even weet hij niet waar hij is.
Hansje vernauwt zijn ogen om het felle zonlicht buiten te sluiten.
Door zijn wimpers heen kijkt hij links. Hij kijkt rechts.
En telt: een, twee, drie, vier.
Vier engelen om hem heen.
Terwijl de sensatie van de wind door zijn dichtgevouwen vleugels heen
waaiert, is er nog iets wat Hansje de adem beneemt.
Gedachten. Er zijn gedachten in zijn hoofd.
En dat komt gelukkig wel vaker voor,
maar deze gedachten zijn niet van hem.
Hij hoort Martin. "Voorzichtig, dat je je vleugels niet te snel
uitsteekt.
Met deze snelheid zouden ze als luciferhoutjes afbreken in de wind."
Jan-Frank: "Wouw! Ik geloof dat ik kan vliegen!"
Tonny: "Ja, hè, hè, natuurlijk kan je vliegen.
Je bent een engel!
Een engel met vleugels..."
En Martin: "Dwing je vleugels ongeveer een centimeter te buigen.
Dat moet voldoende zijn."
Dwingen. Hansje probeert zijn vleugels te buigen.
De wind drukt zwaar op hem.
Langzaam verschuiven zijn vleugels van zijn lichaam af.
Millimeter voor millimeter.
En de volgende trilling draait door zijn lijf heen.
De snelheid van het vallen neemt langzaam af
en Hansje begint aan een lange, lange glijvlucht.
Een zachte stem in zijn hoofd trekt Hansje uit zijn geweldige
luchtstroom omhoog.
Een zachte vrouwenstem.
"Probeer bij elkaar te blijven, jongens.
Zien jullie links van je dat bos?
De eerste rij bomen is ons doel."
Bomen? Bos?
Hansje spert zijn ogen wijd open.
Beneden hem ziet hij alleen maar vlekken.
Bruine vlekken, groene vlekken, blauwe vlekken.
Eigenlijk niet alleen die kleuren,
maar alle kleuren daar tussenin.
Alle kleurschakeringen.
Maar een bos?
Hansje kijkt opzij.
Op zevenhonderd meter van hem vliegen drie engelen.
En zonder dat hij het beseft draait hij twee of drie slagpennen een
fractie van een centimeter naar rechts.
Met een prachtige soepele bocht vliegt hij even later achter de drie,
nee, achter de vier engelen.
Ook Tonny heeft met een lichte beweging van
zijn vleugels de aansluiting gevonden.
De vlekken beginnen herkenbaar te worden.
Kleine boerderijen tussen de weilanden.
Slingerende grijze lijnen tussen de korenvelden.
Hansje spreid zijn vleugels steeds verder uit.
En elke keer dat het lukt, neemt zijn snelheid af.
De wind buldert minder hard om hem heen.
Zijn vleugels worden lichter.
De huizen worden groter.
De bomen ook.
Een bos is niet te zien als Hansje zijn voeten uitsteekt
en een zachte landing maakt voor de stronk van een reusachtige boom.
Hij klappert nog een paar keer met zijn vleugels en vouwt ze op achter
zijn rug.
Jan-Frank staat naast hem. "Fantastisch, wat een ervaring".
De zangerige stem van Martin is zelfs in Hansjes hoofd te herkennen.
"Dat mensen dit niet snappen. Ongelooflijk. De macht van de geest over
het lichaam. Over de materie."
Hansje voelt Tonny bijna in zijn gedachten knikken, zo duidelijk klinkt
alles. "Ik snap nu waarom mensen engelen altijd met vleugels afbeelden.
Als je zo met je lichaam kan omgaan, kan alles."
Hansje mengt zich in het gesprek in zijn hoofd.
"Dan kan je zelfs uit de stenen kinderen verwekken."
"Nee, Hansje", klinkt Martin. "Dat kan alleen God zelf.
Wij kunnen alleen spelen met onze eigen geest, met de materie.
Het leven is van God en wij mogen ermee spelen.
En natuurlijk kunnen wij anderen daarbij helpen.
Zoals Cé en ik jullie geholpen hebben met deze vlucht.
Maar je zou het zelf ook kunnen."
Het is even stil.
"Horen jullie nu allemaal hetzelfde als ik?" vraagt Hansje zich hardop
af.
"Ja, dat is een van de voordelen van een engel", antwoord Cé,
"wij zijn veel beter op het leven en op elkaar afgestemd.
Maar genoeg gedacht. Wij hebben nog een klein stukje voor de boeg.
Als jullie nu verder stil willen zijn dan zal ik de richting aan geven."
Hansje klappert met zijn vleugels.
Zonder enige moeite vliegt hij omhoog, de blauwe hemel in.
"Langs het bos, naar de kreek".
Hansje verbaast zich nog steeds over de grootheid van alles.
Hij weet wel dat hij met vleugels kan vliegen,
maar toch.
Om de hoek, bij de kreek, staan gigantische huizen. Wel tientallen
meters lang. Het ene huis is nog mooier dan het andere.
Ze vliegen in een V formatie achter de huizen langs.
Door de enorme ramen kan Hansje af en toe naar binnen kijken.
Hij schrikt. Er lopen reuzen rond.
Even verliest hij zijn evenwicht en tolt rond als een blad
dat door de wind meegenomen wordt.
Dan herstelt hij zich. Natuurlijk, het zijn maar mensen.
Alleen hij ziet het dit keer anders, vanuit een ander perspectief.
Bij het zesde huis hoort hij Cé.
"Hier stoppen we".
Hansje vliegt naar een wilg die eenzaam aan het water staat.
Na een perfect landing zakt de bovenste tak iets door.
Vijf engelen op een rij,
en ze kijken allemaal naar het grote huis.
Hoofdstuk 11, mei 2000.