-> Woord -> Mijn verhaal -> I. Stephen en het geheime onderzoek.
De drie engelen zitten op een barkruk in het blauwe café.
Voor zover dat met hun vleugels lukt, proberen ze hun hoofden bij elkaar te houden.
Martin ziet ze meteen zitten als hij binnen komt lopen. Drie mooie mannen, in de
kracht van hun leven.
"Vrede is bij jullie!" zegt hij ter begroeting.
Het antwoord "God gaat met je mee" wordt als door één man gezegd.
De begroeting is ook de eerste les die de nieuwe engelen krijgen in de grote zaal.
Martin moet wel van binnen lachen. "Je mag je vleugels wel afdoen, hoor,
dat zit veel gemakkelijker."
Tonny kijkt beteuterd terug. "Ik dacht dat de vleugels erbij hoorden;
als ik een engel voor me zie heeft die vleugels."
"En, zie je mij? Heb ik vleugels? En toch ben ik hier in de hemel."
"Ja, ", zegt Jan-Frank, "maar ik ben hier pas kort. Kan dat zomaar, ik bedoel,
toen ik hier kwam zaten ze aan mijn lichaam zoals mijn benen en mijn armen."
Glimlachend kijkt Martin hem aan. "En daarom kom ik jullie helpen."
De warmte die Martin uitstraalt geeft ook de derde engel, Hansje, een prettig gevoel.
Eén voor één breekt Martin de vleugels af,
als een dor stuk hout. De verbazing van de drie engelen trilt door de ruimte heen,
terwijl Martin de vleugels bij de kapstok legt.
"Ja, er is altijd meer dan dat je ziet en dan dat je voelt.
De geest kan het lichaam breken en maken, ziek maken en helen."
"Ja, dat weet ik nog van beneden", zegt Tonny nadenkend.
Martin legt zijn armen op de bar neer. "Doe maar vier fruitige wijn.
Dat scherpt de geest".
De barengel moet lachen om de woordspeling. Alsof Martin nog gescherpt moet worden.
Hij loopt al honderd en twintig jaar rond in het leven. Eerst beneden, toen boven,
en de laatste twintig jaar weer beneden.
"En hoe was het op aarde?"
Hansje neemt als oudste het woord. "Wij zijn vandaag nog niet beneden geweest.
Wij zijn door de Almachtige - gezegend zij Zijn Naam - op onderzoek uitgestuurd.
Dat wilden we hier goed voor bereiden.
Een van de ouderen is bij Stephen op bezoek geweest en die mens heeft het gewaagd
over dat visioen te schrijven. En dat mogen wij onderzoeken."
De laatste zin zucht Hansje bijna uit.
"Ja? ..." Martin kijkt met gefronste wenkbrauwen rond.
Maar de barengel herkent de pretlichtjes in zijn ogen.
Jan-Frank neemt wat ongemakkelijk het woord.
"Nou, het is een geheim, dat wij engelen zijn, en dat er engelen zijn,
en dat is een mysterie, slechts door enkelingen gezien en gehoord."
Tonny vult zijn vrienden aan. "Die man schrijft over dromen en visioenen.
Als hij nou nog over computers of over auto's schreef,
daar kan je wel verder mee komen.
Maar wat moeten de mensen in een wereld vol techniek met een visioen?"
"Jazeker", knikt Martin bemoedigend. "En visioenen zijn van de hemel
en bedoeld voor heel de mensheid."
"Dat is mooi gezegd, maar ik begrijp dat nog niet", zegt Jan-Frank.
"Nou", vervolgt Martin, "dat is niet eens mooi gezegd, als wel mooi opgeschreven
door die man, door Stephen. Als jullie goed met je onderzoek waren begonnen,
had je dat kunnen lezen. En het betekent dat visioenen en dromen als een cadeau
van de hemel, van God, aan de mensen gegeven worden om hen te begeesteren,
te bezielen, meer mens te maken. Zoals ik zelf eens geschreven heb:
een geheim is iets wat men zo zegt, dat allen het horen
en niemand het weet die het niet moet weten."
"Het lijkt hier wel een leerhuis in plaats van een café." merkt Tonny op.
"Ja, daar gaan we eens wat aan doen." Martin heft het glas. "Op het leven."
"Op de Heilige."
Het blijft even stil.
"Hoorde je dat?"
"Wat?"
"De stilte. Daar ging God voorbij.
En Hij fluisterde mij in dat we mogen leren van het leven."
Verbaasd kijken de drie engelen Martin aan.
"En ons onderzoek dan?" vraagt Hansje.
"Wat God bedoelt, is dat jullie nog veel kunnen leren van de engel
die op bezoek is gegaan bij Stephen. Dat mogen jullie onderzoeken. "
" Kom", zegt Martin, "dan nemen we de lift naar beneden, met de wolken mee.
Onderweg zal ik jullie nog wat aanwijzingen geven."
"Waar gaan we naar toe? Moeten onze vleugels niet mee?"
Tonny blijft nog even zitten op zijn barkruk.
Jan-Frank en Hansje staan al op.
"We gaan naar Stephen."
"Hé?"
Martin ziet de verbazing bij de engelen.
"Hij is wel een mens geweest die gehuild heeft naar God."
"Nou, daar heb ik niets van gelezen in dat boek over de engel."
werpt Tonny nog tegen.
"Hij heeft nog veel meer geschreven in mystieke geschriften,
en hij heeft nog veel meer gezegd in overdenkingen,
en in persoonlijke gesprekken. Maar daar gaat het niet om.
God en Stephen hebben elkaar gezien."
"Hoe weet jij dat dan?" vraagt Hansje.
"Nou, dat kan ik je wel vertellen", zegt Jan-Frank.
"Dat heb ik zelf meegemaakt; ik heb mee gelachen met de liedjes
en ik heb de ervaringen gevoeld bij Stephen."
"En ik", zei Martin, "ik heb daar ook het feest mee gevierd.
En ik ben al een hele tijd zijn engel bewaarder.
En dat vak mogen jullie nu gaan leren.
Daarom mogen jullie met mij mee naar beneden.
Elk mens mag een bescherm engel bij zich weten."
Hoofdstuk 1, april 1998.