"Ben ik geroepen binnen te treden in het heiligdom in mijn ziel, waar
God wil wonen?
De enige weg naar die plek is gebed, aanhoudend
gebed."
Henri
Nouwen, Thuis Komen.
Hoe kan ik denken dat God in mijn hart, in mijn ziel kan wonen?
En dat
gebed de weg is daar te komen?
Natuurlijk: gebed is al praten met God, met
een geliefde,
en het meeste praten met God gebeurd innerlijk, van binnen.
Aarzelend zeg ik dan: "Maar God is niet in mij".
Ik ben geen God in 't
diepst van mijn gedachten.
Ik heb geen God in het binnenste van mijn ziel,
in de kamer van mijn hart.
Geen goddelijke vonk in mij.
God is buiten
mij.
Rondom mij, boven mij en onder mij.
God is de ultieme ander, de
ander als in het "Ich und Du", ik en jij.
God en ik kunnen samen spelen,
samen vechten, samen huilen, samen lachen en samen stil zijn.
Als ik God kwijt ben kan ik hem zoeken
en laat God zich vinden.
Zoek
ik dan buiten mij?
Soms.
Zoek ik dan binnen mij, in mijn hart, in mijn
ziel?
Soms.
Vind ik dan toch God in mijn binnenkamer?
Nee.
In
mijn hart vind ik mensen die mij op God wijzen.
Mensen, ja, vrienden noem
ik hen, die ik liefheb.
En Jezus heeft daar een grote plaats in mijn
hart.
Daar leeft hij, in mij.
Daar laat hij mij weer zien wie God is:
abba, papa.
Liefde.
Licht.
Geest.
Aarzelend vervolg ik dan de taalspelltejes.
Want het is ook af en toe
licht in mij.
De geest van God inspireert mij en waait door mij,
woont
in mij, als in een tempel,
een plaats waar God woont door zijn
Geest.
Dan is het alleen doordat Jezus in mij leeft,
dat de Geest van
God daaraan wil meewerken.
In mijn gebed voor het slapen gaan vraag ik het hardop aan mijn
beschermengelen:
Willen jullie de wacht houden over mijn hoofd- en
voeteneinde.
Willen jullie mijn geest richten op God, op Liefde.
Willen
jullie mij helpen in mijn hart en ziel ruimte te maken voor Jezus,
die
leeft in mij.
Willen jullie je helende handen uitstrekken naar mij
en
naar wie ik liefheb in mijn hart.