Kostelijk | In de standaardtaal betekent kostelijk 'voortreffelijk', 'uitstekend', 'delicieus', 'profijtelijk', 'geestig'. 1 (veroud., gew.) kostbaar |
Kostbaar | 1 veel kostend, hoog in prijs, syn. duur |
Kostelijk/Kostbaar | [bij kostbaar/kostelijk] Van iets dat veel geld kost of zeer waardevol is, zegt men dat het duur of kostbaar is. Van iets dat voortreffelijk, uitstekend of zeer nuttig is, zegt men dat het kostelijk is. |
Dierbaar | Waaraan men grote waarde hecht. |
Gunstgenoten | Die deelgenoot is van iemands gunst (goedheid) |
Getrouwen | Steeds nabuij blijvende, vooral in tegenspoed |
Heiligen | Iemand die een bij uitstek vroom, godgewijd leven leidt. |
Vromen | Iemand die vroom, godvruchtig is. |
Smeking | het smeken, meestal smeekbede. |
Smeekgebed | smeekbede, bede, waarin om iets gesmeekt wordt. |
Smeken | nederig en dringend verzoeken, ootmoedig vragen om iets. |
aanroepen | (overgankelijk) zijn stem tot iemand verheffen, hetzij om hem tot zich te roepen, hetzij alleen om hem te doen horen en antwoorden. (figuurlijk) om bijstand, hulp of redding smeken, hetzij door luit roepen, hetzij in het stille gebed. |
benauwdheid | angst, belemmerd in de ademhaling. |
nood | benauwdheid. |
jammer | diepe ellende, groot leed. |
droefenis | door leed bedrukt, neerslachtig. |
angst | algemeen gevoel van onveiligheid. |
aangrijpen | met kracht aantasten. |
omknellen | krachtig omklemmen, knellend omgeven, stijf ingesloten houden |
redden | uit gevaar helpen, uit onmiddelijk levensgevaar helpen. |
redden | behouden, bewaren, niet verliezen, in leven houden. |
ziel | het geheel en het wezen van het niet-stoffelijke. |
genadig | vol genade, goedertieren. |
genade | Goedertierenheid |
goedertieren | welgezind, goedgunstig. |
goedgunstig | een goede gezindheid. |
welgezind | gunstig gezind, het goede voorhebbend met iemand. |
gezind | denkwijze of stemming. |
mild | zachtaardig, welwillend. |
welwillend | goedgunstig, welgezind. |
recht | rechtvaardig, niet gebogen of bochtig. |
rechtvaardig | handelend naar recht en billijkheid, onpartijdig. |
billijk | rechtvaardig en redelijk, rechtmatig, met reden. |
gerecht | gerechtvaardigd. |
ontfermen | zich uit barmhartigheid het lot aantrekken van; uit de nood helpen. |
medelijden | gevoel van smart over het leed van anderen; lijden met anderen. |
barmhartig | medelijden, mededogen hebbende. |
barmhartigheid | gezindheid van medelijden, mededogen te hebben. |
erbarmer | iemand die medelijden toont; mededogen, ontferming. |
|
|
beschermen |
voor alle kwaad behoeden, beveiligen voor geweld. |
bewaren |
iemand in zijn hoede nemen, beschermen. |
behoeden |
in zijn hoede nemen, waken over, zorgen voor. |
hoede |
bewaking, bewaring, bescherming. |
waken |
toezien dat aan iemand geen schade geschied. |
zorgen |
toezien en moeite doen dat iets geschiedt of onderhouden wordt, zorg dragen |
zorg |
de moeite die iemand doet om iets in stand of in goede conditie te houden. |
|
|
Knecht |
In iemands dienst werkzaam, dienaar, bediende. |
Dienstmaagd |
|
Dienaar |
Persoon die iemand dient |
Dienares |
|
Dienen |
Zijn persoon en arbeidskracht ter beschikking stellen van |
|
|
Banden |
Wat de vrijheid van beweging belemmert. |
Boeien |
Van de vrijheid beroven. |
|
|
Losgemaakt |
De verbinding verbreken |
Verbroken |
Stuk maken |
Slaakt, slaken |
Losmaken, vrij komen. |
|
|
Vergoeden |
Goed maken, een gelijke waarde teruggeven. |
Vergelden |
Goed maken, vergoeden. |
|
|
Bevrijding |
Vrij van overheersing. |
Heil |
Welzijn, welvaart, voorspoed, geluk, voordeel; Redding, behoudenis van de ziel. |
Verlossing |
Bevrijding. |
Erkentelijkheid |
Tot dank voor bewezen diensten. |
|
|
Offer |
Elke gave die men aan God toewijdt |
Toewijden |
Door een wijding ter beschikking, of onder de hoede stellen van God. |
Wijden |
Heiligheid verlenen aan, opdragen aan, afzonderen voor God |
|
|
Geloften |
Plechtige belofte jegens God, waarbij men zich vrijwillig tot een offergift of tot een handeling verbindt. |
|
|
Voorhoven |
Voorplaats, portaal, voorste gedeelte. |
|
|
Eren |
|
Prijzen |
Gunstig, met lof spreken over, loven, roemen |
Loven |
Prijzen, lof schenken aan. |
Roemen |
De lof verkondigen van iemand |
Lof |
Wat iemand zegt ten gunste van iemand anders, om hem te prijzen. |
|
|