Zestien engelen
Mijn God, mijn God,
waarom stuur jij
zoveel engelen om mij heen
hoog in de lucht
vechtend met de draak ?
Waarom roep jij een menigte engelen
om mij heen
op de grond
glanzend tussen de mensen ?
Waarom geef jij zoveel engelen opdrachten
naast mij zittend,
of lopend,
of waar kinderen vechten
op leven en dood
of waar pijn en verdriet
niet meer horen
en elke traan uit mijn ogen rolt.
Waartoe, mijn god,
al dit licht vertoon ?
Een zachte ruis vertelt mij:
In dit alles
meer dan overwinnaar.
Een blauwe stilte overvalt mij:
In de liefde,
die met mij mee gaat.
Dat de engelen
waken over al mijn wegen
Dat de engelen
mij een veilig thuis geven
Dat de engelen
mij op handen dragen
Zestien witte
donzige veertjes
blijven achter
op de grond