-> Woord -> Engelen in de literatuur -> Het uur van de Engelen.

 Trussoni, Danielle
 omvang: 485 blz.
 Verschenen: 2010
 Uitgever: A.W. Bruna
 ISBN: 9789022996706
 prijs: € 19,95

Ze zijn verblindend
mooi en delicaat
Maar niets minder
dan engelen
van het kwaad

Engelen bestaan… maar ze zullen niet allemaal de mensheid beschermen

Hieronder alle teksten over de hemel en de engelen uit dit verhaal.


Het voornaamste meesterwerk van de Kapel der Aanbidding was een drietal Beierse ramen die de drie sferen van de engelen verbeelden: de eerste sfeer was die van de serafijnen, cherubijnen en wielen, de tweede sfeer die van de tronen, deugden en domeinen en de derde sfeer die van machten, aartsengelen en engelen. Samen vormden de sferen het hemelkoor, de collectieve stem van de hemel.
- pagina 17, een korte inleiding op de hiërarchie van de engelen.

Ze wist dat engelen waren geschapen voordat de aarde werd gevormd en dat hun stemmen door de leegte klonken toen God hemel en aarde schiep (Genesis 1:1-5). Evangeline wist dat engelen onstoffelijk waren, etherisch, gevuld met licht, maar dat ze toch de taal van de mensen spraken - volgens joodse geleerden Hebreeuws, Latijn of Grieks volgens de christelijke. Hoewel er in de Bijbel maar een handvol gevallen van angelofonie voorkwam - Jakob die met de engel worstelt (Genesis 32:24-30); Ezechiëls visioen (Ezechiël 1:1-14); de Verkondiging (Lucas 1:26-38) - waren dat wonderbaarlijke, hemelse momenten, momenten waarop de sluier tussen hemel en aarde scheurde en de hele mensheid getuige was van het wonder van etherische wezens. Evangeline dacht vaak na over deze ontmoeting tussen mens en engel, het materiële en het immateriële die elkaar vluchtig ontmoetten, als de wind die langs de huid strijkt. Uiteindelijk kwam ze tot de conclusie dat proberen je een beeld te vormen van een engel zoiets is als water opscheppen met een zeef.
- pagina 42, de elementaire dingen over engelen.

Toen ze gezond waren had hij zijn vleugels met gemak kunnen opvouwen, waarbij zijn majestueuze pluimage glad tegen zijn rug aan kwam te liggen. De luchtige massa van gouden veren had zich gewichtloos in de half-ronde holten langs zijn ruggengraat gevouwen, een manoeuvre die zijn vleugels volledig onzichtbaar maakte. Hoewel ze qua substantie stoffelijk waren, hadden ze door de doorschijnende structuur die vleugels in gezonde toestand hadden, de eigenschappen van een hologram. Ooit had Percival zijn vleugels kunnen uitslaan en dichtvouwen wanneer hij maar wilde. Dan verhieven ze zich door zijn kleren heen als door lucht.
- pagina 50, de eerste beschrijving van een Nephilim.
Noot: De Nephilim hebben als achternaam Grigori. Het woord 'Grigori' wordt gebruikt in het tweede boek van Henoch, als benaming voor de Wachters, de groep gevallen Engelen die ook in Genesis 6 vers 4 genoemd worden. Het verhaal is dan dat de gevallen engelen met vrouwen omgingen en de kinderen van de mensen en engelen de Nephilim genoemd worden: de mannen van naam, de reuzen.

Anakim, de klasse Nephilim-bedienden die de Grigori's en alle beschaafde families in dienst hadden, bewogen zich door de menigte en vroegen: 'Nog champagne, meneer? Mevrouw? De in het zwart geklede Anakim waren kleiner en smaller gebouwd dan de schepsels die ze dienden. Hun moeder stond erop dat ze naast hun zwarte uniform, hun vleugels zichtbaar droegen, om hen van de gasten te onderscheiden. Het verschil in vorm en spanwijdte was opvallend. Gasten van goede families hadden gespierde, gevederde vleugels, maar de vleugels van de bedienden waren flinterdun, een web van gaasachtig weefsel waar een grijze glans over lag. Door de structuur van de vleugels - ze leken nog het meest op insectenvleugels - vlogen de bedienden met precieze, snelle bewegingen waardoor ze heel accuraat waren. Ze hadden grote gele ogen, hoge jukbeenderen en een bleke huid.
- pagina 54, de eerste beschrijving van de Anakim.
Noot: De Anakim worden genoemd in de Bijbel (Jozua 11:21; Num. 13:33; Deut. 9:2). De Anakim (of Anakin) zijn dan de zonen (afstammelingen) van Anak (of Enak), een vader van de reuzen, een gevallen engel.

Sneja had haar weelderige, schitterend gekleurde vleugels achter zich uitgespreid, zodanig gevouwen en geschikt dat ze het best uitkwamen, alsof het de familiejuwelen waren. Terwijl Percival naar haar toeliep werd hij bijna verblind door de glans ervan. Elke afzonderlijke veer glom als een vel gekleurde aluminiumfolie. Sneja's vleugels waren de trots van de familie, ze waren op het toppunt van hun schoonheid en waren het bewijs dat de familie een klassestamboom had.
Terwijl haar bewonderaars ademloos toekeken, stapte Sneja met veel vertoon van de divan. Ze vouwde haar vleugels open en strekte ze vanuit haar schouders uit, zodat ze als een mantel om haar heen lagen. Percival keek naar haar, bevroren door een kille jaloezie. Zijn moeders vleugels waren schitterend: gezond en rijk van glans en vol in de veren. Een zachte kleur straalde van de vleugeltippen, waar de veren klein waren en rozerood. De kleur trok naar het midden van haar rug, waar de veren groter werden en glinsterden.
Sneja Grigori stond stil en liet haar gasten zich vergapen aan de schoonheid van haar hemelse tooi, en daarna met een gratie die Percival fantastisch vond, trok zijn moeder haar vleugels tegen zich aan en vouwde ze ze tegen haar rug met het gemak van een geisha die haar papieren waaier inklapt.
- pagina 55, 57.

Percival las de eerste bladzijde, die vol stond met vetgedrukte letters. Het was een lijst met namen die een rol speelden in de lange geschiedenis van de Nephilistische bloedlijn, een catalogus van families die begon in de tijd van Noach en vertakte zich in dynastieën van heersers. Noachs zoon Jafet was naar Europa geëmigreerd en zijn kinderen hadden Griekenland, het Partische rijk, Rusland en Noord-Europa bevolkt en de vooraanstaande positie van hun familie veilig gesteld. Percivals familie stamde rechtstreeks af van Javan, de vierde zoon van Jafet, de eerste die naar de 'Eilanden der volken' was getrokken, wat volgens sommigen Griekenland betekende en voor anderen de Britse Eilanden waren. Javan had zes broers, van wie de namen opgenomen zijn in de Bijbel, en een aantal zussen, van wie de namen niet zijn opgenomen, die allemaal hun machtsbasis in Europa hadden.
- pagina 82, een korte recapulatie van de wereldgeschiedenis.
Noot: uit Genesis 10, verzen 2, 4 en 5: " De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken."

"In den beginne waren de relaties tussen de mensen en het hemelrijk in evenwicht. Er was orde in de kosmos. De legioenen der engelen waren georganiseerd in strikte regimenten. Man en vrouw - Gods meest geliefde schepsels, geschapen naar zijn beeld - leefden in gelukzaligheid, vrij van pijn. Lijden bestond niet; de dood bestond niet; tijd bestond niet. Voor zulke elementen was geen reden. Het universum was volmaakt statisch, en zuiver in zijn weigering om vooruit te bewegen. Maar de engelen konden niet berusten in deze toestand. Ze werden jaloers op de mens. De duistere engelen verleiden de mens, uit trots, maar ook om God verdriet te doen. Daardoor vielen de engelen toen de mens viel."
- pagina 109, uitleg aan Evangeline.

In het christelijke tijdperk geloofde men dat de Duivelsgrot de plaats was waar de opstandige engelen vielen nadat ze uit de hemel verbannen waren. Christenen die in het gebied leven geloofden dat de steile kloof was gevormd door Lucifers lichaam toen het door de aarde naar de hel viel; vandaar de naam van de grot. Daarnaast geloofde men ook dat de grot niet alleen de gevangenis was voor het oorspronkelijke contingent aan gevallen engelen, maar ook voor de 'zonen van God', de omstreden schepsels uit het pseudo-epigrafische boek van Henoch. Deze groep ongehoorzame engelen, ook wel in Henoch bekend als de 'Wachters' en in de Bijbel als 'Zonen van de Hemel', haalden zich Gods toorn op de hals toen ze met een mensenvrouw hadden verkeerd en engelmens-hybriden hadden voortgebracht die de Nephilim heetten (zie Genesis 6). De Wachters werden na hun misdaad onder de aarde gevangengezet. Naar hun ondergrondse gevangenis wordt in de hele Bijbel verwezen. Zie Judas 1.6.
- pagina 113, uit een boek over Griekse en Thracische mythologie.
Noot: uit Genesis 6, verzen 1 tot en met 4: "Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.
Noot: uit Judas 1, vers 6: "en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden."

De meest concrete verwijzing naar ongehoorzame engelen stond in Genesis, maar er waren ook nog apocriefe en pseudo-epigrafische teksten die eeuwenlang na het begin van de jaartelling hadden gecirculeerd. Daarop was het joods-christelijke beeld van engelen gebaseerd. Verhalen over mensen die bezocht werden door een engel waren er volop, en verkeerde informatie over de aard van de engelen was in de oude wereld even overvloedig als in de huidige tijd. Het was bijvoorbeeld een veelgemaakte fout om de Wachters - van wie werd aangenomen dat ze door God naar de aarde waren gestuurd om de mens te bespioneren - te verwarren met de opstandige engelen, die engelachtige schepsels, bekend geworden door Paradise Lost, die Lucifer volgden en uit de hemel werden verbannen. De Wachters behoorden tot de tiende orde van de Bene Elohim, terwijl Lucifer en de opstandige engelen - de duivel en zijn demonen - tot de Malakim behoorden, waartoe ook de volmaakte ordes van engelen behoorden. Terwijl de duivel tot het eeuwige vuur was veroordeeld, werden de Wachters slechts voor onbepaalde tijd gevangengenomen. Ze werden vastgehouden in wat afwisselend een put, een hol, een grot of een hel wordt genoemd, maar ze wachten op vrijlating.
- pagina 116, uit het boek "Anatomie van de Duistere Engelen".
- pagina 129-131, uitleg aan Evangeline.

Ik hief mijn hand om te kloppen en Gabriëlla attent te maken op mijn aanwezigheid, maar toen zag ik een filts van gouden licht. Langs het glas kwam een schim voorbij. Een enorme gestalte die in mijn ogen een zacht licht leek uit te stralen.
- pagina 147, Celestine ziet Percival voor het eerst...
- pagina 165-169, uitleg van dr. Seraphina aan Celestine en Gabriëlla.

Toen ik bij haar kwam, stond ze over het lichaam van de engel gebogen. En toen ik naast haar ging staan, kwam ook ik in de ban van het schepsel. Het was nog mooier dan ik me had voorgesteld, en een poosje kon ik er alleen maar naar staren, zo oevrweldigend was ik door de volmaaktheid ervan. De lichamelijke eigenschappen waren precies zo als ol in de literatuur in het Athenaeum had gelezen: lange romp, scherpe gelaatstrekken, grote handen en voeten. Op de wangen lag nog een glans als op die van een levende. De gewaden waren smetteloos wit, geweven wan een metaalachtig materiaal, dat in weelderige plooien om het lichaam viel.
Op dr. Seraphina's aanwijzingen trok ik beschermende handschoenen aan en tilde het hoofd van de engel op. Ik liet mijn vingers diir het glanzende haar van het schepsel gaan en streek over het voorhoofd alsof ik een ziek kind troostte. Ik kon het door de handschoen niet goed voelen, maar het was alsof de engel wwarm en levend was. Ik streek het metaalachtige gewaad glad en maakte twee koperen knopen in de hasl los, waarna ik aan de stof trok. Het weefsel viel open, en we zagen een platte borst, zonder tepels. Een aantal ribben tekenden zich af onder de strakke, doorschijnende huid.
Van hoofd tot voeten leek het schepsel minstens twee meter lang te zijn, een lengte die in het eeuwenoude meetsysteem dat de grondleggers hadden gebruikt gelijk zou zijn aan 4,8 Romeinse el. Afgezien van de gouden lokken die over de schouder vielen was het lichaam volledig onbehaard, en tot dr. Seraphina's verrukking - ze had haar beroepseer aan deze specifieke vraag verbonden - had het schepsel duidelijk te onderscheiden geslachtsorganen. De engel was mannelijk, net als alle gevangen Wachters waren geweest.
- pagina 246, 247, Celestine ziet de dode engel in de grot liggen.

Zijn zonen zouden de kleurrijke vleugels van Sneja's familie krijgen, met sublieme verenpracht die de Gregori's tot eer zou strekken.
Zijn dochters zouden de eigenschappen van de engelen hebben: ze zouden helderziend zijn, trouw en de hemelse kunsten meester zijn.
- pagina 324, Percival Gregori.

'Plotseling kwamen er twee enorme gedaanten uit de zijbeuken. Ze waren uitzonderlijk lang en mager, met witte handen en gezichten die door een soort vuur leken op te lichten. Zelfs van een afstand leken hun haar en huid een zachte gloed uit te stralen. Ze hadden grote, blauwe, vrouwelijke ogen, hoge jukbeenderen en volle roze lippen. Hun haar viel in krullen om hun gezicht. Maar ze hadden brede schouders en ze droegen broeken en regenjassen - de kleding voor heren - alsof ze niet verschilden van bankiers of advocaten.
- pagina 331, beschrijving van de Gibborim.
Noot: De reuzen worden in Genesis 6:4 de Gibborim genoemd, sterke mannen, de mannen van faam. “El gibbor” uit het Hebreeuws wordt ook gebruikt in bijvoorbeeld Jesaja 9 vers 6: de machtige held, de krachtige God.

De wezens waren een kruising tussen vogel en beest, half mens, half monster. Op hun rug zaten vleugels die als overblijfselen uit een prehistorisch tijdperk uit hun lichaam groeiden. Ze werden omgeven door een licht dat zo intens was dat het hen leek te omhullen als een lichtgevende sluier. Hoewel Gabriëlla de Gibborim uitgebreid had beschreven en hij ze herkende als de wezens die hij die avond ervoor bij de trein had gezien, besefte hij nu dat hij tot op dit moment niet had geloofd dat er zoveel bestonden. Door de vlammen en de rook zag Verlaine steeds meer groepen Gibborim. Een voor een stegen ze op naar het klooster, waarbij ze hun enorme vleugels hard en fel uitsloegen. Ze stegen hoog op, gedragen door de wind, en licht als vliegers daalden ze neer op het gebouw. Ze leken onmetelijk licht, alsof hun lichaam onstoffelijk was.
- pagina 386, aanval van de Gibborim.

Hij zag de sierlijke trekken - de gebogen neus, de gouden krullen, de afschrikwekkende rode ogen. Hij haalde diep adem en rook de zoete lichaamsgeur van het wezen - Gabriëlla had hem verteld dat mensen die het gelul, of ongeluk hadden gehad de geur te ruiken, hem als ambrosisch hadden betiteld.
Hij keek in de glazige ogen, alsof hij naar een antwoord zocht op een duister en geweldadig raadsel. Wat Verlaine erin zag schokte hem diep. In plaats van kwaadaardigheid school er in de blik van het wezen een beangstigende dierlijke vluchtigheid, een leegte die slecht noch goed was.
Verlaine begreep dat hij in het bijzijn was van een wezen zonder ziel. In een snelle beweging sloeg het zijn rode vleugels uit. Het roteerde eerst de ene vleugel en toen de andere, zodat de felle gloed van het vuur over hen heen gleed. Het monster zette zich af en sprong op, licht en luchtig als een vlinder, om zich bij de aanvallers te voegen..
- pagina 387, Verlaine ontmoet een Gibborim.

Eerst manifesteerde ze zich als een zachte bries, een uiterst subtiel zuchtje wind, dat binnen een paar seconden aanzwol tot een wervelwind die het schip op zijn grondvesten deed schudden. In een explosie van verblindend licht verscheen een lichtende gedaante in het middelpunt van de rondwervelende wind en bleef boven Celestine hangen.
Hij was enorm en had gouden vleugels met een spanwijdte zo groot als de doorsnee van de grote koepel. Hij had zijn armen uitgespreid in een gebaar dat iedereen leek uit te nodigen dichterbij te komen. De engel straalde een intens licht uit. Zijn gewaden hadden een fellere gloed dan vuur. De nonnen werden overspoeld door licht, dat over de vloer van de kerk viel, glinsterend als vloeiend lava. Het lichaam van de engel leek zowel tastbaar als etherisch; het zweefde boven de congregatie, maar toch wist Evangeline dat ze erdoorheen kon kijken. Misschien nog het vreemdst van alles was dat de engel Celestines gelaatstrekken begon aan te nemen, en op die manier de lichamelijke vorm liet zien die zij ooit in haar jeugd gehad moest hebben. Terwijl de engel veranderde in een exacte kopie van zijn ontbieder en Celestines goudglanzend tweelingzus werd, kon Evangeline zien hoe Celestine ooit als meisje was geweest. De engel bleef in de lucht zweven, glinsterend en sereen. Toen hij sprak, klonk zijn stemlieflijk en zangerig door de kerk en vibreerde van een onnatuurlijke schoonheid.
- pagina 393,394, De ontbieding van een engel.


Terug naar het begin