-> Studie -> Alles over Engelen -> Engelen in de vijf boeken van Mozes -> De zonen Gods, de hemelingen, De zonen van de goden, of Engelen.

De tweede keer dat in de Bijbel over engelen gesproken wordt, gebeurd dit erg verbloemd en verwarrend: Genesis 6 vers 2.


De zonen van de goden zagen hoe mooi de dochters van de mensen waren, 
en ze kozen uit hen de vrouwen die ze maar wilden.

Hoe is de vertaling ‘de zonen van de goden’ in Genesis 6:2 totstandgekomen?

Er zijn verschillende vragen over deze passage gesteld, met name over de weergave van de Hebreeuwse woorden benee ha-èlohiem met ‘zonen van de goden’. In de Statenvertaling, NBG-vertaling 1951 en de Willibrordvertaling luidt de vertaling daarvan respectievelijk ‘Gods zonen’, ‘zonen Gods’ en ‘zonen van God’. De Groot Nieuws Bijbel en De Nieuwe Bijbelvertaling geven de brontekst weer met ‘godenzonen’ en ‘zonen van de goden’. Van het Hebreeuwse woord èlohiem zijn twee vertalingen mogelijk: het kan zowel ‘God’ als ‘goden’ betekenen.

Er zijn in de loop van de tijd verschillende interpretaties van deze passage gegeven. Men heeft de vertaling ‘Gods zonen’ uitgelegd als een aanduiding van menselijke wezens (zoals: de afstammelingen van Seth, de nakomelingen van de gelovige voorouders of vooraanstaande leidinggevende figuren uit de oertijd) of als een benaming van engelen.

De meeste exegeten menen dat met de benee ha-'èlohiem juist bovennatuurlijke, hemelse wezens zijn bedoeld. Als benaming van engelen bijvoorbeeld heeft die interpretatie heel oude papieren in de joodse en christelijke bijbeluitleg. Het gaat in Genesis 6 niet om een huwelijk tussen de zonen van de ene groep mensen en de dochters van een andere groep, maar om een huwelijk tussen goddelijke en menselijke wezens zoals we de verhalen daarover kennen uit bijvoorbeeld de Griekse mythologie en de Ugaritische literatuur. Genesis 6 verwijst naar de voorstelling van een godenwereld zoals die in het Oude Testament is verondersteld, bijvoorbeeld in Psalm 29:1 en Job 1:6; 2:1. Met benee (status constructus van baniem) is aangeduid dat het wezens betreft die behoren tot de categorie van de goden. De weergave in De Nieuwe Bijbelvertaling en de Groot Nieuws Bijbel sluit bij die interpretatie aan. Men zou benee ha-èlohiem goed met ‘goden’ kunnen vertalen, maar aangezien in Genesis 6:2 uitdrukkelijk sprake is van de ‘dochters van de mensen’ ging de voorkeur uit naar de parallelle constructie ‘zonen van de goden’.



Terug naar het begin

In de kanttekening bij de Statenvertaling zijn het de 'nakomelingen der gelovige voorvaderen die de ware religie beleden, en met hun huisgezinnen (als zijnde Gods kerk) van het ongelovig en vleselijk geslacht der Kaïnieten waren afgescheiden. Gelijk daartegenover door de dochteren der mensen meest verstaan worden de nakomelingen van Kaïn, plegende afgoderijen, en levende naar het vlees.' Het gaat in deze voorstelling, waarin wordt gezinspeeld op een tegenstelling tussen de nakomelingen van Seth en de afstammelingen van Kaïn, duidelijk om aardse wezens.

Ook volgens de midrasj op Genesis moeten we denken aan menselijke personen. De benee ha-'èlohiem zijn de zonen van rechters, de aristocratie die de bevolking voorgaat in immoreel gedrag. Deze degeneratie werd beschouwd als het voorspel op de vernietiging van de aarde door de zondvloed (Genesis 6:9 vv.).

De aantekening in de Willibrordvertaling (1995) bij Genesis 6:1-4: 'Het bestaan van "reuzen", de vrucht van verbintenissen tussen aardse vrouwen en hemelse wezens is vermoedelijk een oude overlevering, die gebruikt wordt om een theologische visie uit te drukken. De vermenging van de goddelijke en menselijke sferen illustreert de verdorvenheid van de mensen en dient als inleiding op het vloedverhaal.'

Volgens de aantekening in de Groot Nieuws Bijbel (1998) is 'godenzonen' een van oorsprong Kanaänitische aanduiding van hemelse wezens. Doordat zij paren met aardse vrouwen ontstaan er reuzen, de heroën uit de oertijd.



Terug naar het begin

De eerste term komt uit Genesis 6 vers 1, de tweede uit Job 1 vers 6 (en Job 2:1), en de derde uit Job 38 vers 7.
De grondtekst is in alle gevallen hetzelfde: In het Hebreeuws staat er: benee ha-èlohiem.
אלהים
'ĕlôhîym
Volgens de Vertalers van de Nieuwe Vertaling kan èlohiem zowel ‘God’ als ‘goden’ betekenen.
Volgens de Brown-Driver-Briggs Hebrew Definitions betekent het:
(meervoud), 1a) rechters, 1b) heiligen, 1c) engelen, 1d) goden

Het verbazende van de Nieuwe Vertaling is dat het drie keer verschillend vertaald wordt, met hetzelfde Hebreeuwse begrip in de grondtekst: benee ha-èlohiem.



Terug naar het begin

In het apocriefe boek van Henoch, hoofdstuk 6 vers 1,2 staat hetzelfde verhaal als in Genesis 6, alleen iets uitgebreider:


En het gebeurde dat toen de mensenkinderen talrijk geworden waren, 
dat er aan hen in die dagen mooie en bevallige dochters geboren werden. 
En de engelen, de kinderen van de hemel, zagen hen, verlangden naar hen.

Volgens Job 38 vers 7 worden de zonen Gods gelijk gesteld met de morgensterren:


Terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? 
Hier blijkt dat zonen Gods wezens zijn die zich voor God in de hemel kunnen stellen en in 1 adem met morgensterren worden genoemd.

Ik ga uit van hetgeen de Talmoedist Rasji zegt over Gen. 6:2: benee ha-èlohiem zijn de vorsten, die door God met eene zending belast zijn [met vorsten worden bovennatuurlijke wezens bedoeld, zoals vorst der zee, de engel, het bovennatuurlijke wezen, aan wien de zorg voor de zee is toevertrouwd], ook zij hadden zich onder hen vermengd. Voor meer informatie: